Geen negatief loon en geen aftrek als lijfrentepremie in verband met ontbreken vervreemdingsverbod op particuliere ANW-vangnetverzekering
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | |
Kamer : | Derde kamer |
Zaaknummer : | 10/03582 |
Datum arrest : | 23 maart 2012 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
Uitspraak rechtbank Haarlem : | Klik hier voor de uitspraak |
Zaaknummer : | AWB 05/3574 |
Datum: | 29 oktober 2007 |
Uitspraak Hof Amsterdam : | Klik hier voor de uitspraak |
Zaaknummer : | BK 07/00953 |
Datum : | 1 juli 2010 |
Conclusie A-G : | Klik hier voor de conclusie van de A-G |
Zaaknummer : | 10/03582 |
Datum conclusie : | 28 juni 2011 |
ARREST
gewezen op het beroep in
cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2010, nr. P07/00953, betreffende
een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij
uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr.
AWB 05/3574) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld
bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het
Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen
heeft op 28 juni 2011 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep
in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende staat in dienstbetrekking tot een werkgever in de schildersbranche
(hierna: de werkgever). De werkgever is aangesloten bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds
voor het Schilder-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (hierna: het Pensioenfonds).
Belanghebbende neemt verplicht deel aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds.
3.1.2. Belanghebbende heeft vrijwillig een zogenoemde Anw-vangnetverzekering
afgesloten bij het Pensioenfonds (hierna: de verzekering). Deze verzekering
strekt tot het treffen van een inkomensvoorziening ten behoeve van de echtgenote
van belanghebbende na diens overlijden. De werkgever is op diens uitdrukkelijke
wens niet betrokken bij het sluiten van de verzekering en evenmin bij de uitvoering
daarvan.
3.1.3. In de polisvoorwaarden is bepaald dat de verzekering geen premievrije
waarde of afkoopwaarde heeft.
3.1.4. De polisvoorwaarden bevatten geen bepaling die uitsluit of verbiedt dat
de aanspraak op uitkeringen wordt vervreemd of (formeel dan wel feitelijk) tot
voorwerp van zekerheid dient.
3.1.5. In het jaar 2003 heeft belanghebbende ter zake van de verzekering een
bedrag van € 959 aan premie (hierna: de premie) aan het Pensioenfonds betaald.
Hij heeft dit bedrag bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
voor het jaar 2003 als premie voor lijfrenten in aftrek gebracht. Bij de aanslagregeling
heeft de Inspecteur deze aftrekpost niet geaccepteerd.
3.2.1. Primair was voor het Hof in geschil of de premie aftrekbaar is als negatief
loon.
3.2.2. Het Hof heeft het betoog van belanghebbende dat de premie aldus aftrekbaar
is verworpen, overwegende dat belanghebbende niet verplicht was tot deelname
aan de verzekering en hij de premie dus vrijwillig heeft betaald, dat belanghebbendes
werkgever geen partij is bij de verzekeringsovereenkomst, en dat ook enig ander
verband met de dienstbetrekking niet aannemelijk is geworden. Naar het oordeel
van het Hof heeft de betaling van de premie daarom geen, althans onvoldoende,
causaal verband met de dienstbetrekking en kan die betaling als gevolg daarvan
niet worden aangemerkt als negatief loon. De omstandigheid dat deelname aan
de verzekering alleen mogelijk is voor degenen die verplicht zijn deel te nemen
aan een pensioenregeling bij het Pensioenfonds leidt niet tot een ander oordeel,
aldus het Hof.
3.2.3. De hiertegen gerichte eerste klacht houdt in dat het Hof aldus te strenge
eisen heeft gesteld aan de kwalificatie van een betaling als negatief loon.
Deze klacht faalt, aangezien het hiervoor in 3.2.2 weergegeven oordeel van het
Hof juist is. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat een
betaling achterwege zou zijn gebleven als er geen sprake was geweest van een
dienstbetrekking, onvoldoende is om het voor (negatief) loon vereiste verband
tussen de dienstbetrekking en die betaling aan te nemen (vgl. HR 24 juni 1992,
nr. 28156, LJN ZC5026, BNB 1993/19).
3.3.1. Voor het Hof was subsidiair in geschil of de premie aftrekbaar is als
premie voor een lijfrente.
3.3.2. Het Hof heeft belanghebbende ook op dit punt in het ongelijk gesteld.
Het heeft daartoe overwogen dat in de door belanghebbende gesloten overeenkomst
niet een zogenoemd afkoopverbod is opgenomen en dat daarmee niet is voldaan
aan de wettelijke vereisten voor aftrek als premie voor een lijfrente.
3.3.3. Hiertegen richt zich de tweede klacht met onder meer het betoog dat een
risicoverzekering als de onderhavige zich niet voor afkoop leent en bovendien
in de verzekeringsvoorwaarden is vastgelegd dat de verzekering geen afkoopwaarde
heeft. Verder wordt in deze klacht een beroep gedaan op het afkoopverbod van
artikel 32, lid 4, van de destijds geldende Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna:
de PSW).
3.3.4. Om voor de toepassing van de Wet IB 2001 te kunnen spreken van een lijfrente
is volgens de definitiebepaling in artikel 1.7, lid 1, van die wet onder meer
vereist dat het gaat om een aanspraak op periodieke uitkeringen die niet kan
worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel dan wel feitelijk tot zekerheid
kan dienen, afgezien van enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen.
3.3.5. Zoals hiervoor in 3.1.4 is overwogen, bevatten de polisvoorwaarden geen
bepaling die uitsluit of verbiedt dat de aanspraak op uitkeringen wordt vervreemd
of (formeel dan wel feitelijk) tot voorwerp van zekerheid dient.
3.3.6. In de wettelijke regels die de verzekering beheersen komt een dergelijke
bepaling evenmin voor, ook niet indien het bepaalde in artikel 32, lid 2, van
de PSW van toepassing is. Dat artikellid stond indertijd weliswaar in beginsel
in de weg aan overdracht, inpandgeving of een andere handeling waardoor een
(gewezen) deelnemer enig recht op zijn (aanspraak op) pensioen aan een ander
toekent, maar kende een uitzondering voor zover beslag op het pensioen geldig
zou zijn bij het ontbreken van andere inkomsten. Aldus was de destijds geldende
pensioenwetgeving met betrekking tot vervreemding en het dienen tot zekerheid
minder streng dan de eisen die ter zake worden gesteld in de definitie van lijfrente
in artikel 1.7, lid
1, van de Wet IB 2001 (vgl. HR 26 november 2010, nr. 09/04697, LJN BM9268, BNB
2011/81, onderdeel 3.4.3).
3.3.7. Het hiervoor in 3.3.4 tot en met 3.3.6 overwogene brengt mee dat de onderhavige
verzekering niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 1.7, lid 1, van de Wet
IB 2001 stelt, zodat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor aftrek
van de premie als premie van lijfrente. Ook de tweede klacht kan derhalve niet
tot cassatie leiden. In het midden kan blijven of in het onderhavige geval wordt
voldaan aan het zogenoemde afkoopverbod, en in het bijzonder welke betekenis
in dat verband toekomt aan de hiervoor in 3.1.3 vermelde bepaling in de polisvoorwaarden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2012.
Bron arrest: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BR4559