Ondanks niet tijdig ondernemen actie na vrijkomen lijfrentekapitaal gerichte lijfrente geen sprake van afkoop
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 11/00033 |
Datum uitspraak : | 26 juni 2012 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
Uitspraak rechtbank Haarlem : | Klik hier voor de uitspraak (niet gepubliceerd) |
Zaaknummer : | AWB 09/2413 |
Datum: | 7 december 2010 |
UITSPRAAK
van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank
Leeuwarden van 7 december 2010, nummer AWB 09/2413, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het
jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.822. Aan revisierente
is daarbij een bedrag berekend van €1.062.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken
op bezwaar de navorderingsaanslag en de bestreden beschikking revisierente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank
Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak
van 7 december 2010 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken,
het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede
alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep
zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012 te Leeuwarden.
Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende,
alsmede B namens de Inspecteur.
1.7 De gemachtigde van belanghebbende heef een pleitnota overgelegd.
1.8 De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de
gelegenheid gesteld hun standpunten nader te onderbouwen.
1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan
een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
1.10 Bij brief van 6 februari 2012 met bijlagen heeft belanghebbende zijn standpunt
nader onderbouwd. Een afschrift van deze brief met bijlagen is door de griffier
van het Hof aan de Inspecteur gezonden, die daarop heeft gereageerd bij schrijven
van 21 maart 2012. Een afschrift van deze brief is door de griffier van het
Hof aan belanghebbende gezonden, die daarop weer heeft gereageerd bij schrijven
van 18 april 2012. Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven voor het
achterwege laten van een nadere zitting. De voorzitter heeft daarop het onderzoek
gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1 In 1997 heeft belanghebbende
bij SNS bank (hierna: de verzekeraar) een ‘SNS lijfrentepolis’ afgesloten. In
2003 is de verzekering premievrij gemaakt. Ter zake daarvan is een polisblad
verstrekt, dat onder meer vermeldt:
“Ingangsdatum 01-06-1997
Einddatum 01-06-2007
(…)
Clausules
Gerichte lijfrenteverzekering
Deze verzekering kan niet worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of op enigerlei
wijze tot voorwerp van zekerheid dienen. (…)
Het lijfrentekapitaal dient slechts als rekengrootheid en kan derhalve niet
in contanten worden uitgekeerd, maar wordt, tegen de dan geldende tarieven,
uitgekeerd aan de verzekeringnemer in de vorm van een oudedagslijfrente.”
2.2 Belanghebbende heeft op 25 april 2007 een brief van de verzekeraar ontvangen
met de mededeling dat de door belanghebbende afgesloten lijfrenteverzekering
expireert op 1 juni 2007 en dat per die datum een kapitaal is opgebouwd van
€ 5.313 (hierna: het kapitaal). In deze brief bood de verzekeraar aan belanghebbende
de mogelijkheid de lijfrenteverzekering te verlengen door het bijgevoegde formulier
met een attest de vitae terug te zenden, het lijfrentekapitaal te gebruiken
voor aankoop van een lijfrente bij SNS Bank, dan wel het lijfrentekapitaal over
te dragen aan een andere verzekeringsmaatschappij.
2.3 In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft eiser het kapitaal niet
aangegeven als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen. De Inspecteur heeft,
zonder over de aangifte vragen te stellen, de definitieve aanslag met dagtekening
31 oktober 2008 conform de aangifte opgelegd.
2.4 Per brief van 20 april 2009 heeft belanghebbende het volgende verzoek aan
de Inspecteur gedaan:
“Door een misverstand heb ik niet goed gereageerd op een schrijven van de (verzekeraar)
van 25 april 2007. Indertijd was ik op een langdurige vakantie. Ik heb gebeld
met de (verzekeraar) over nadere info en besloten de lijfrente te verlengen
en tot latere uitbetaling over te gaan. Helaas heb ik verzuimd om de papieren
in te vullen en terug te sturen. Ik nam aan dat het telefoongesprek voldoende
was. Dit blijkt niet zo te zijn en nu heb ik toestemming van uw dienst nodig
om tot uitbetaling van de lijfrente over te gaan. (…). Ik verzoek u om alsnog
de fiscaal vriendelijke regeling op deze polis toe te passen”.
2.5 In reactie op de onder 2.4 vermelde brief heeft de Inspecteur bij brief
van 23 april 2009 aangegeven dat uit de door belanghebbende verstrekte gegevens
blijkt dat de lijfrenteverzekering is afgekocht omdat belanghebbende niet binnen
zes maanden na expiratiedatum een keuze heeft gemaakt omtrent het aanwenden
van het opgebouwde kapitaal. In dat verband kondigt de Inspecteur aan een navorderingsaanslag
te zullen opleggen waarbij revisierente in rekening zal worden gebracht. De
bestreden navorderingsaanslag is opgelegd met als dagtekening 26 mei 2009.
2.6 Nadat de Rechtbank belanghebbende in het ongelijk heeft gesteld, heeft de
ontvanger het uitstel van betaling dat was verleend voor de bestreden navorderingsaanslag,
inclusief revisierente, ten bedrage van in totaal € 3.610, vermeerderd met €
287 aan kosten, beëindigd, waarop SNS Reaal deze belastingaanslag heeft
betaald en het restant van het lijfrentekapitaal ad €1.944,29, vermeerderd met
€ 356,23 rente, op 25 november 2011 aan belanghebbende heeft overgemaakt.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In hoger beroep is in geschil
het antwoord op de volgende vragen:
- Was de Inspecteur tot navordering bevoegd?
- Is het lijfrentekapitaal terecht als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen
in de bestreden navorderingsaanslag begrepen?
- Is terecht revisierente in rekening gebracht?
- Heeft de Inspecteur de bestreden navorderingsaanslag en beschikking kunnen
opleggen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel?
3.2 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen bevestigend
en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen ontkennend
en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging
van de uitspraken van de Inspecteur en tot vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag
en beschikking revisierente.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de
van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd
is vermeld in het aangehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 16, eerste lid, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt: “Indien enig feit
grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is
gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet
voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte
of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven
belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting
navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend
had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de
gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw
is.”
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet te kwader trouw
is. Navordering is derhalve alleen mogelijk indien de expiratie van het lijfrentekapitaal
de inspecteur niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Belanghebbende
stelt dat de Inspecteur door de verzekeraar op de hoogte gebracht had moeten
worden, maar dat zulks ten onrechte niet is geschied. Vaststaat dus dat de verzekeraar
de Inspecteur niet op de hoogte heeft gebracht van de bedoelde expiratie. Naar
het oordeel van het Hof, gaat de onderzoeksplicht van de Inspecteur niet zover
dat hij in het onderhavige geval eigener beweging de verzekeraar had moeten
benaderen om informatie. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de Inspecteur
op andere wijze daarvan op de hoogte was of had kunnen zijn. De Inspecteur kon
derhalve de bestreden navorderingsaanslag overeenkomstig artikel 16 AWR opleggen.
4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001
(tekst 2007; hierna: de Wet) vormen de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
een onderdeel van het (belastbare) inkomen uit werk en woning.
4.4 Artikel 3.133, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet
bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij afkoop van een aanspraak op lijfrente
de premies voor die aanspraak die als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in
aftrek zijn gebracht en het daarover behaalde rendement bij de verzekeringsnemer
als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de premies voor de gereleveerde aanspraak
op lijfrente en het daarover behaalde rendement in totaal € 5.313 bedragen.
4.5 Vaststaat dat SNS bank/Reaal eerst in 2011 het lijfrentekapitaal namens
belanghebbende heeft uitbetaald aan de Belastingdienst respectievelijk heeft
uitgekeerd aan belanghebbende. De verzekeraar heeft in 2007 ter zake geen bedrag
aan belanghebbende uitbetaald en niet gesteld of gebleken is dat de verzekeraar
in 2007 het kapitaal aan belanghebbende zou hebben uitbetaald als hij daarom
zou hebben verzocht. De Inspecteur heeft zich evenwel beroepen op het arrest
van de Hoge Raad van 16 september 1981, nr. 20.729, LJN: AW9259, BNB 1982/15.
In dat arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de begunstigde van een overeenkomst
van levensverzekering, recht gevende op een kapitaalsuitkering welke uitsluitend
kan worden gebezigd als koopsom voor een lijfrente, bij expiratie van de polis
niet in de heffing van de inkomstenbelasting kan worden betrokken, mits de lijfrenteclausule
binnen een redelijke termijn ten uitvoer wordt gelegd. De Inspecteur heeft naar
aanleiding van dat arrest gesteld dat in casu sprake was van een met afkoop
van de polis gelijk te stellen situatie, nu niet binnen een redelijke termijn
is verzocht om verlenging van de polis.
4.6 In het onderhavige geval is evenwel geen sprake van een zogenoemde kapitaalverzekering
met lijfrenteclausule, doch van een gerichte lijfrente. Blijkens de tot de gedingstukken
behorende polis van deze lijfrente is het lijfrentekapitaal op einddatum slechts
een rekengrootheid en kan dit kapitaal derhalve niet in contanten worden uitgekeerd,
maar wordt de aanspraak slechts uitgekeerd in de vorm van een oudedagslijfrente.
Voorts kon de aanspraak niet worden afgekocht.
4.7 Naar het oordeel van het Hof kan onder de genoemde voorwaarden het niet
tijdig verzoeken om verlenging van de lijfrenteverzekering dan ook niet worden
gelijkgesteld met uitkering van enig kapitaal. Van afkoop of een daarmee gelijk
te stellen situatie is dan ook in 2007 geen sprake. De opgelegde navorderingsaanslag
moet derhalve worden vernietigd.
4.8 Gelet op het bepaalde in artikel 30i AWR is, gelet op het vorenoverwogene,
geen revisierente verschuldigd. De bestreden beschikking dient dan ook te worden
vernietigd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende
in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep
heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast
op € 322 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt voor het bezwaarschrift en
1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde van € 161 per punt),
€ 874 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt
voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437 per punt) en € 874
voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor
het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437 per punt), ofwel in totaal
op € 2.070.
6. Beslissing
Het Hof
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de bestreden navorderingsaanslag,
– vernietigt de beschikking revisierente,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag
van € 2.070,
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt,
te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 112 in verband
met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr.
P. van der Wal, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid
van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 26 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BW9715