Tekst van artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (vanaf 1 maart 2004)
1. Indien de belastingplichtige
bij de aanvang van het kalenderjaar nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt
kan hij, vanwege een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar, premies
voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel a, in aanmerking nemen
tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste 17% van de premiegrondslag, waarbij
op de uitkomst van deze berekening nog in aftrek komt de volgens het vierde
lid bepaalde verminderingen in verband met de opbouw van pensioenaanspraken
en dotaties aan de oudedagsreserve. Het volgens de eerste volzin in aanmerking
te nemen bedrag wordt verminderd met hetgeen de belastingplichtige in het voorafgaande
kalenderjaar aan spaarloon als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting
1964 heeft opgenomen voor de voldoening van vrijwillig te betalen premies ingevolge
een pensioenregeling.
2. Indien de belastingplichtige in de aan het kalenderjaar voorafgaande periode
van zeven jaar minder premies voor lijfrenten in aanmerking heeft genomen dan
mogelijk was op grond van het eerste lid kan hij, op bij zijn aangifte gedaan
verzoek, het niet aangewende bedrag, voorzover dit niet in een eerder jaar op
grond van dit lid in aanmerking is genomen, te beginnen met het in het oudste
jaar niet aangewende bedrag, in het kalenderjaar alsnog in aanmerking nemen.
Het alsnog in aanmerking te nemen bedrag bedraagt ten hoogste 17% van de premiegrondslag,
met een maximum van € 6244. Voor de belastingplichtige die bij het begin van
het kalenderjaar de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het in de vorige
volzin genoemde bedrag van € 6244 verhoogd tot € 12 335.
3. De premiegrondslag bestaat uit het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande
kalenderjaar van de winst uit onderneming vóór toevoeging aan
en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,
het belastbare loon, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden en de
belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de belastingplichtige,
verminderd met een bedrag van € 10 571. Als premiegrondslag wordt ten hoogste
een bedrag van € 145 219 in aanmerking genomen. Bij algemene maatregel van bestuur
kan worden bepaald dat uitkeringen volgens een pensioenregeling, termijnen van
een lijfrente, of vergelijkbare inkomensbestanddelen niet behoren tot de premiegrondslag.
4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt:
a. de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op:
7,5 keer de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het
bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aan de belastingplichtige toekomende
aanspraken volgens een pensioenregeling voorzover deze aangroei het gevolg is
van de
toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar, met dien verstande dat de aangroei
die het gevolg is van de aanwending van spaarloon als bedoeld in artikel 32
van de Wet op de loonbelasting 1964 in dat kalenderjaar ter voldoening van vrijwillig
te betalen premies ingevolge een pensioenregeling, buiten aanmerking blijft;
b. de vermindering in verband met dotaties aan de oudedagsreserve gesteld op
het bedrag waarmee de toevoeging aan de oudedagsreserve in het voorafgaande
kalenderjaar overtreft de afneming van die reserve bij het einde van dat kalenderjaar
volgens artikel 3.70, eerste lid, onderdeel b.
5. Indien de belastingplichtige in het kalenderjaar een onderneming – of een
gedeelte daarvan – waaruit hij als ondernemer winst geniet staakt, wordt op
zijn verzoek in afwijking van de voorgaande leden voor de berekening van hetgeen
in het kalenderjaar aan lijfrentepremies in aanmerking kan worden genomen, niet
uitgegaan van de voor die berekening relevante gegevens van het voorafgaande
kalenderjaar, maar van die van het kalenderjaar zelf. Alsdan wordt voor de toepassing
van het eerste en tweede lid in het volgende kalenderjaar de premiegrondslag
verminderd met de daarin begrepen stakingswinst.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot
de bepaling van de in het vierde lid, onderdeel a, bedoelde waardeaangroei van
pensioenaanspraken en de verstrekking van informatie daaromtrent.
Noot
EvT: Bovenstaande integrale wettelijke bepaling treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. De bepaling werkt echter terug tot en met 1 januari 2004. |