Selectie wetteksten Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2006)
Index | |
Artikel 30f. | Heffingsrente met betrekking tot IB, VPB, LB, OB, etc. |
Artikel 30h. | Bedrag waarover heffingsrente in rekening wordt gebracht en verlaging |
Artikel 30i. | Revisierente |
Artikel 65. | Ambtshalve vermindering aanslag |
Artikel 30f. Heffingsrente met betrekking tot IB, VPB, LB, OB, etc.
Naar index
1.
Met
betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting wordt rente
- heffingsrente - berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een
navorderingsaanslag wordt vastgesteld. De eerste volzin is niet van toepassing
met betrekking tot inkomstenbelasting ter zake van te conserveren inkomen als
bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, uitgezonderd
te conserveren inkomen dat is ontstaan door toepassing van artikel 3.58, eerste
lid, of artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Met betrekking tot de loonbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting,
de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelastingen
van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1
van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen wordt heffingsrente
berekend ingeval:
a. een naheffingsaanslag wordt vastgesteld vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde
belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven, tenzij die naheffingsaanslag
het gevolg is van een vrijwillige verbetering van de aangifte, welke wordt gedaan
binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop
de nageheven belasting betrekking heeft;
b. een teruggaaf van belasting plaatsvindt vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde
belasting minder beloopt dan die welke is aangegeven.
Heffingsrente wordt eveneens berekend indien en voor zover de in onderdeel a
bedoelde belasting te laat, doch voordat een naheffingsaanslag is vastgesteld,
wordt betaald, behoudens ingeval de betaling plaatsvindt binnen drie maanden
na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de te laat betaalde
belasting betrekking heeft.
3. De heffingsrente wordt enkelvoudig berekend:
a. met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting: over
het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
b. met betrekking tot de loonbelasting:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de werknemer, de artiest,
de beroepssporter of het buitenlandse gezelschap dan wel aan hem een teruggaaf
wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het
kalenderjaar waarop de nageheven belasting dan wel de teruggaaf betrekking heeft
en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel op de
dag van de dagtekening van het afschrift van de beschikking of van de kennisgeving
waaruit van de teruggaaf blijkt;
2°. in de overige gevallen waarin een naheffingsaanslag wordt opgelegd:
over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop
de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening
van het aanslagbiljet;
3°. in de overige gevallen waarin een teruggaaf wordt verleend: over het
tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de
teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift
van de uitspraak of de beschikking of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf
blijkt;
c. met betrekking tot de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting
van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns en de verbruiksbelastingen
van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1
van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd: over het tijdvak dat aanvangt
op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven
belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
2°. indien een teruggaaf wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt drie
maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de teruggaaf
betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift van
de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf blijkt;
d. ingeval het tweede lid, tweede volzin, van toepassing is: over het tijdvak
dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop
de te laat betaalde belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van betaling.
4. Bij ministeriële regeling kunnen afwijkende regels worden gesteld over
de aanvang van het tijdvak waarover de rente wordt berekend voor gevallen waarin
de belastingplicht voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting in
de loop van het kalenderjaar ontstaat of eindigt.
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt als het bedrag van de aanslag:
het bedrag van de aanslag na de verrekening ingevolge
a. artikel 15;
b. de artikelen 3.152, vijfde lid, en 4.51, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001;
c. artikel 21, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
6. Het percentage van de heffingsrente in een kalenderkwartaal is gelijk aan
de op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan dat kwartaal
gegolden hebbende door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties
toegepaste interestvoet (de minimale biedrente), dan wel, indien dit lager is,
het naar de gemiddelde koers van die dag door Onze Minister berekende, ongewogen
gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven, aan Euronext
effectenbeurs te Amsterdam genoteerde staatsleningen waarbij dit effectieve
rendement naar beneden wordt afgerond op een vijfvoud van honderdstenprocenten
en vervolgens wordt verminderd met 0,5 procentpunt, met dien verstande dat het
aldus bepaalde percentage van de heffingsrente vervolgens wordt vermeerderd
met 1,50 procentpunt. Naar
index
Artikel 30h. Bedrag waarover heffingsrente in rekening wordt gebracht en
verlaging Naar
index
1. Heffingsrente wordt in rekening gebracht
over het positieve bedrag van de belastingaanslag, dan wel, indien artikel 30f,
tweede lid, tweede volzin, van toepassing is, over het bedrag van de te laat
betaalde belasting.
2. De in rekening gebrachte heffingsrente wordt verlaagd bij vermindering van
het positieve bedrag van de belastingaanslag, tenzij de vermindering voortvloeit
uit de verrekening van een verlies van een volgend jaar. Naar
index
Artikel 30i. Revisierente Naar
index
1. Met betrekking
tot de inkomstenbelasting wordt rente – revisierente – verschuldigd, indien:
a. door de toepassing van artikel 19b, eerste lid, tweede lid, eerste volzin,
of zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel
3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van artikel 3.83, eerste of tweede
lid, dan wel artikel 7.2, achtste lid, van de laatstgenoemde wet de aanspraak
ingevolge een pensioenregeling of aanspraak op periodieke uitkeringen, bedoeld
in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964
tot het loon wordt gerekend;
b. ingevolge artikel 3.133, 3.136 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak op periodieke
uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking
worden genomen, behoudens voorzover artikel 3.69, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, van genoemde wet met betrekking tot deze negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
toepassing vindt;
c. ingevolge artikel 3.135 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak uit een pensioenregeling
als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van die wet als negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.
2. De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het economische verkeer
van aanspraken als bedoeld in het eerste lid.
3. Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór het
jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke
uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
worden genoten, wordt, indien de belastingplichtige dit verzoekt, in afwijking
van het tweede lid, de revisierente gesteld op het door de belastingplichtige
aannemelijk te maken bedrag dat ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente
in rekening zou worden gebracht indien:
a. ingeval het betreft een aanspraak ingevolge een pensioenregeling of negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen: de mogelijkheid zou bestaan de aftrek van
de premies voor de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen over
de jaren van die aftrek, of
b. ingeval het betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen: de mogelijkheid
zou bestaan de aanspraak tot inkomen uit werk en woning te rekenen in het jaar
waarop de aanspraak is ontstaan en ter zake daarvan een navorderingsaanslag
op te leggen.
Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50 percent
van de premies, bedoeld in de vorige volzin onderdeel a, danwel van de aanspraak,
bedoeld in de vorige volzin onderdeel b, en wordt het einde van het in artikel
30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak gesteld op 31 december van het
jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke
uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
worden genoten.
4. Indien revisierente wordt berekend met betrekking tot inkomstenbelasting
die betrekking heeft op inkomsten die in aanmerking zijn genomen op grond van
de artikelen 3.83, eerste of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of
j, 3.136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
wordt bij de toepassing van het derde lid artikel 30f, eerste lid, tweede volzin,
buiten aanmerking gelaten. Naar
index
Artikel
65. Ambtshalve vermindering aanslag Naar
index
1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur
ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering,
ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die
een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een
onjuist bedrag is ingehouden. Naar
index
Noot
EvT: Op grond van de Technische herstelwet 2005 is het eerste lid, onderdeel a, van artikel 30i met ingang van 1 januari 2006 enigszins gewijzigd. Deze gewijzigde bepaling werkt terug tot en met 1 maart 2005. |