Selectie wetteksten Uitvoeringsregeling wet inkomstenbelasting 2001 (jaren vanaf 2001; tekst 2006)
Artikel
2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden zijn
vastgesteld Naar index
1. Een aanspraak op periodieke uitkeringen waarvan de uitkeringen zijn ingegaan
en waarvan de hoogte van de uitkeringen niet voor de gehele uitkeringsperiode in
geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 1.7, derde lid, van de
wet gelijkgesteld met een aanspraak op vaste en gelijkmatige periodieke
uitkeringen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de uitkeringen en de administratieve vormgeving daarvan
gelden de volgende regels:
a. de termijnen van een oudedagslijfrente, een overbruggingslijfrente of een
tijdelijke oudedagslijfrente als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel
a, onderdeel c, respectievelijk onderdeel d, van de wet worden op de
ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units) per jaar;
b. indien bij een of meer van de onder a genoemde lijfrenten een
nabestaandenlijfrente als bedoeld in artikel 3.125, onderdeel b, van de wet is
meeverzekerd, dient deze op de ingangsdatum van de lijfrente waarbij deze is
meeverzekerd te worden uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden per
jaar; in plaats daarvan kan op die ingangsdatum voor de nabestaandenlijfrente
een kapitaal worden bepaald dat dient als rekengrootheid voor de vaststelling
van de hoogte van de termijnen van de nabestaandenlijfrente in
beleggingseenheden of euro’s; indien de nabestaandenlijfrente niet een
lijfrente in beleggingseenheden of een gerichte lijfrente is, maar is verzekerd
als een recht op uitkeringen in euro’s, wordt de nabestaandenlijfrente
geadministreerd als een zelfstandig recht ten opzichte van de in onderdeel a
genoemde lijfrenten;
c. de hoogte van de uiteindelijk in euro’s uit te keren termijnen van
lijfrente dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het
feitelijk behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het
ingaan van de lijfrente als rekenrendement is gehanteerd. Daartoe wordt de
contante waarde van de termijnen in beleggingseenheden actuarieel bijgehouden
overeenkomstig de wijze waarop dat geschiedt voor termijnen van lijfrenten in
euro’s.
3. Met betrekking tot de tariefgrondslagen voor het berekenen van de uitkeringen
gelden de volgende regels:
a. de verzekeraar van de lijfrente gaat op de ingangsdatum van de lijfrente uit
van sterftegrondslagen die passen bij de sterfterisico’s van de verzekerde
rechten;
b. de verzekeraar van de lijfrente gaat ter berekening van het op jaarbasis uit
te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto
rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke lijfrenten
in euro’s of van het op de ingangsdatum van de lijfrente geldende u-rendement
zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor
Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd
vindt geen herberekening plaats van het aantal jaarlijks uit te keren
beleggingseenheden;
c. in de hoogte van de termijnen van lijfrente in beleggingseenheden wordt geen
inflatie-element verdisconteerd.
4. Jaarlijks verwerkt de verzekeraar, overeenkomstig de bij
lijfrenteverzekeringen met uitkeringen in euro’s te hanteren handelwijze, de
actuariële gevolgen van de op de ingangsdatum veronderstelde tariefgrondslagen
in de administratie van de contante waarde van de uitkeringen in
beleggingseenheden en in de administratie van de beleggingswaarde zelf.
5. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de
uitkeringen in euro’s gelden de volgende regels:
a. bij de berekening van de per vervallen termijn verschuldigde uitkering in
euro’s kan worden uitgegaan van de waarde van de beleggingseenheid op een
vaste peildatum in de kalendermaand van betaling of in de daaraan voorafgaande
kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen de
in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro’s
worden vastgesteld; de hoogte van de uitkeringen in euro’s dient daarbij te
worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per
een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat
of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan
worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.
6. Met betrekking tot meeverzekerde nabestaandenlijfrenten en tot de wijze van
rekening houden met het overlijden van verzekerden gelden de volgende regels:
a. in de in het tweede lid, onderdeel b, genoemde gevallen waarin een of meer
nabestaandenlijfrenten zijn meeverzekerd, dient bij de vaststelling van de
hoogte van de termijnen van de lijfrenten als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel a, voor iedere meeverzekerde nabestaandenlijfrente op actuarieel
verantwoorde wijze rekening te worden gehouden met het feit dat die
nabestaandenlijfrente is meeverzekerd;
b. indien een meeverzekerde nabestaandenlijfrente op de ingangsdatum van een van
de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde lijfrenten is uitgedrukt in een
jaarlijks vast aantal beleggingseenheden, wordt bij overlijden van een
verzekerde zowel de contante waarde van de beleggingseenheden als de totale
beleggingswaarde herrekend. Het overlijden dient daarbij geen invloed te hebben
op de waarde per beleggingseenheid. Een vrijval van de beleggingswaarde bij
overlijden komt, overeenkomstig de bij uitkeringen in euro’s te hanteren
handelwijze, ten goede aan de verzekeraar in verband met het door deze gelopen
langlevenrisico. Naar index
Artikel 4. Toerekening
tussen en binnen de belastbare inkomens Naar index
1. Voor gevallen waarin een premie voor een
lijfrente of een andere periodieke uitkering of verstrekking uit een
inkomensvoorziening niet geheel als uitgave voor een inkomensvoorziening in
aanmerking is genomen, worden voor de vaststelling van het gedeelte van het
recht dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare inkomen uit werk en
woning en het gedeelte dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen de eerste kosten, de toekomstige kosten en het
rendement evenredig aan die gedeelten toegerekend naar de mate waarin de premie
bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit
sparen en beleggen in aanmerking is genomen.
2. Voorzover een premie voor aanspraken op periodieke uitkeringen of
verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in
artikel 3.124, onderdeel c, van de wet en een premie voor lijfrenten als bedoeld
in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel b, van de wet in enig jaar niet als
uitgave voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, wordt het
desbetreffende recht in aanmerking genomen bij het belastbare inkomen uit sparen
en beleggen naar de mate waarin die premie in verhouding staat tot de overige
voor dit recht betaalde premies die wel als uitgaven voor inkomensvoorzieningen
in aanmerking zijn genomen.
Artikel
18.
Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming
dubbeltellingen
Naar index
[GERESERVEERD] Naar index
Artikel
45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geld-eenheden
Naar index
Vóór 1 januari 2005 vastgestelde lijfrenten die niet in geldeenheden
luiden:
1. Op een lijfrente waarvan vóór 1 januari 2005 de hoogte van de termijnen in
beleggingseenheden (units) met de verzekeraar is overeengekomen, blijft artikel
2a buiten toepassing en kan de lijfrente-overeenkomst worden tenuitvoergelegd
zoals is overeengekomen.
2. Indien ter zake van een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1
januari 2005 met de verzekeraar een wijziging van methode van berekening van de
termijnen in units of in euro’s wordt overeengekomen, is met ingang van de
datum van die wijziging art. 2a wel van toepassing.
3. Indien een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005
wordt omgezet in een andere lijfrente, is artikel 2a van toepassing op de
laatstgenoemde lijfrente. Naar index