Selectie wetteksten Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2008)
Wet van 2 juli 1959, houdende regelen, welke aan een aantal rijksbelastingen gemeen zijn
Index
Artikel 30f. Berekening heffingsrente
m.b.t. IB, VPB, LB, OB, etc.
Artikel 30h. Grondslag in rekening te brengen heffingsrente
Artikel 30i. Revisierente
Artikel 30j. Vaststelling heffingsrente bij beschikking
Artikel 47b. Indentificatieplicht
Artikel 52a. Vastlegging identiteit
Artikel 53. Plichten bij belastingheffing van derden
Artikel 65. Ambtshalve verminderen
Artikel 95. Inwerkingtreding
Artikel 96. Citeerregel
Artikel 30f. Berekening heffingsrente m.b.t.
IB, VPB, LB, OB, etc. terug
naar index
1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting wordt
rente - heffingsrente - berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of
een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. De eerste volzin is niet van
toepassing met betrekking tot inkomstenbelasting ter zake van te conserveren
inkomen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001, uitgezonderd te conserveren inkomen dat is ontstaan door toepassing van
artikel 3.58, eerste lid, of artikel 3.64, eerste lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001.
2. Met betrekking tot de loonbelasting, de omzetbelasting, de
overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto's en motorrijwielen, de
accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en
snuiftabak en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde
belastingen wordt heffingsrente berekend ingeval:
a. een naheffingsaanslag wordt vastgesteld vanwege de omstandigheid dat de
verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven, tenzij die
naheffingsaanslag het gevolg is van een vrijwillige verbetering van de aangifte,
welke wordt gedaan binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar of het
boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft;
b. een teruggaaf van belasting plaatsvindt vanwege de omstandigheid dat de
verschuldigde belasting minder beloopt dan die welke is aangegeven.
Heffingsrente wordt eveneens berekend indien en voor zover de in onderdeel a
bedoelde belasting te laat, doch voordat een naheffingsaanslag is vastgesteld,
wordt betaald, behoudens ingeval de betaling plaatsvindt binnen drie maanden na
het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de te laat betaalde
belasting betrekking heeft.
3. De heffingsrente wordt enkelvoudig berekend:
a. met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting: over
het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de
belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het
aanslagbiljet;
b. met betrekking tot de loonbelasting:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd aan de werknemer, de artiest,
de beroepssporter of het buitenlandse gezelschap dan wel aan hem een teruggaaf
wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het
kalenderjaar waarop de nageheven belasting dan wel de teruggaaf betrekking heeft
en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel op de dag
van de dagtekening van het afschrift van de beschikking of van de kennisgeving
waaruit van de teruggaaf blijkt;
2°. in de overige gevallen waarin een naheffingsaanslag wordt opgelegd: over
het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar waarop de
nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van
het aanslagbiljet;
3°. in de overige gevallen waarin een teruggaaf wordt verleend: over het
tijdvak dat aanvangt drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de
teruggaaf betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het
afschrift van de uitspraak of de beschikking of van de kennisgeving waaruit van
de teruggaaf blijkt;
c. met betrekking tot de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting
van personenauto's en motorrijwielen, de accijns en de verbruiksbelastingen van
alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1 van de
Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen:
1°. indien een naheffingsaanslag wordt opgelegd: over het tijdvak dat aanvangt
op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de nageheven
belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het
aanslagbiljet;
2°. indien een teruggaaf wordt verleend: over het tijdvak dat aanvangt drie
maanden na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop de teruggaaf
betrekking heeft en eindigt op de dag van de dagtekening van het afschrift van
de uitspraak of van de kennisgeving waaruit van de teruggaaf blijkt;
d. ingeval het tweede lid, tweede volzin, van toepassing is: over het tijdvak
dat aanvangt op de dag na het einde van het kalenderjaar of het boekjaar waarop
de te laat betaalde belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van
betaling.
4. Bij ministeriële regeling kunnen afwijkende regels worden gesteld over de
aanvang van het tijdvak waarover de rente wordt berekend voor gevallen waarin de
belastingplicht voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting in de
loop van het kalenderjaar ontstaat of eindigt.
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt als het bedrag van de aanslag: het
bedrag van de aanslag na de verrekening ingevolge
a. artikel 15;
b. de artikelen 3.152, vijfde lid, en 4.51, vijfde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001;
c. artikel 21, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
6. Het percentage van de heffingsrente in een kalenderkwartaal is gelijk aan de
op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan dat kwartaal
door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste
interestvoet (de minimale biedrente), dan wel, indien dit lager is, het naar de
gemiddelde koers van die dag door Onze Minister berekende, ongewogen gemiddelde
effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven staatsleningen die zijn
toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning
als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht
is verleend waarbij dit effectieve rendement naar beneden wordt afgerond op een
vijfvoud van honderdstenprocenten en vervolgens wordt verminderd met 0,5
procentpunt, met dien verstande dat het aldus bepaalde percentage van de
heffingsrente vervolgens wordt vermeerderd met 1,50 procentpunt.
Artikel 30h. Grondslag in rekening te brengen
heffingsrente terug
naar index
1. Heffingsrente wordt in rekening gebracht over het positieve bedrag van de
belastingaanslag, dan wel, indien artikel 30f, tweede lid, tweede volzin, van
toepassing is, over het bedrag van de te laat betaalde belasting.
2. De in rekening gebrachte heffingsrente wordt verlaagd bij vermindering van
het positieve bedrag van de belastingaanslag, tenzij de vermindering voortvloeit
uit de verrekening van een verlies van een volgend jaar.
Artikel 30i. Revisierente
terug naar index
1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt rente - revisierente -
verschuldigd, indien:
a. door de toepassing van artikel 19b, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, of
achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 3.81
van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van artikel 3.83, eerste of tweede lid,
dan wel artikel 7.2, achtste lid, van de laatstgenoemde wet de aanspraak
ingevolge een pensioenregeling of aanspraak op periodieke uitkeringen, bedoeld
in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 tot
het loon wordt gerekend;
b. ingevolge artikel 3.133, 3.136 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak op periodieke
uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking
worden genomen, behoudens voorzover artikel 3.69, eerste lid, aanhef en
onderdeel b, van genoemde wet met betrekking tot deze negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen toepassing vindt;
c. ingevolge artikel 3.135 of 7.2, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 premies voor een aanspraak uit een pensioenregeling als
bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van die wet als negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen.
2. De revisierente bedraagt 20 percent van de waarde in het economische verkeer
van aanspraken als bedoeld in het eerste lid.
3. Ingeval de aanspraak is bedongen minder dan 10 jaren vóór het jaar waarin
de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak op periodieke
uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen worden genoten, wordt, indien de belastingplichtige dit
verzoekt, in afwijking van het tweede lid, de revisierente gesteld op het door
de belastingplichtige aannemelijk te maken bedrag dat ingevolge de artikelen 30f
en 30h aan heffingsrente in rekening zou worden gebracht indien:
a. ingeval het betreft een aanspraak ingevolge een pensioenregeling of negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen: de mogelijkheid zou bestaan de aftrek van
de premies voor de aanspraak ongedaan te maken door navorderingsaanslagen over
de jaren van die aftrek, of
b. ingeval het betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen: de mogelijkheid
zou bestaan de aanspraak tot inkomen uit werk en woning te rekenen in het jaar
waarop de aanspraak is ontstaan en ter zake daarvan een navorderingsaanslag op
te leggen.
Hierbij worden de bedragen van die navorderingsaanslagen gesteld op 50 percent
van de premies, bedoeld in de vorige volzin onderdeel a, danwel van de
aanspraak, bedoeld in de vorige volzin onderdeel b, en wordt het einde van het
in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak gesteld op 31 december
van het jaar waarin de aanspraak ingevolge een pensioenregeling of de aanspraak
op periodieke uitkeringen tot loon wordt gerekend dan wel de negatieve uitgaven
voor inkomensvoorzieningen worden genoten.
4. Indien revisierente wordt berekend met betrekking tot inkomstenbelasting die
betrekking heeft op inkomsten die in aanmerking zijn genomen op grond van de
artikelen 3.83, eerste of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j,
3.136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,
wordt bij de toepassing van het derde lid artikel 30f, eerste lid, tweede
volzin, buiten aanmerking gelaten.
Artikel 30j. Vaststelling heffingsrente bij
beschikking terug
naar index
1. De inspecteur stelt het bedrag van de heffingsrente vast bij voor bezwaar
vatbare beschikking. Met betrekking tot deze beschikking zijn de bepalingen in
de belastingwet die gelden voor de belastingaanslag ter zake waarvan
heffingsrente wordt berekend, van overeenkomstige toepassing.
2. Het bedrag van de heffingsrente wordt op het aanslagbiljet of op het
afschrift van de uitspraak of bij de bekendmaking afzonderlijk vermeld. Ingeval
de eerste volzin geen toepassing vindt, blijkt het bedrag van de heffingsrente
uit het afschrift van de beschikking.
3. Met betrekking tot de revisierente bedoeld in artikel 30i zijn het eerste en
tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47b. Indentificatieplicht
terug naar index
1. Ieder die de inspecteur verzoekt hem een sociaal-fiscaalnummer toe te kennen
dan wel een hem toegekend sociaal-fiscaalnummer aan hem bekend te maken, is ter
vaststelling van zijn identiteit gehouden een document als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht ter
inzage te verstrekken aan de inspecteur, die de aard en het nummer van dat
document in de administratie opneemt.
2. Degene op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 53, tweede en
derde lid, betrekking hebben, is gehouden, volgens bij of krachtens de
belastingwet te stellen regels, aan de administratieplichtige opgave te
verstrekken van zijn sociaal-fiscaalnummer, een document dat op hem betrekking
heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
te verstrekken en een afschrift daarvan in de administratie van de
administratieplichtige te laten opnemen.
Artikel 52a. Vastlegging identiteit
terug naar index
De bij of krachtens de belastingwet aan te wijzen administratieplichtigen zijn
gehouden, volgens bij of krachtens de belastingwet te stellen regels, van degene
op wie de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 53, tweede en derde lid,
betrekking hebben:
a. opgave te verlangen van diens sociaal-fiscaalnummer;
b. de identiteit vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in
artikel 47b, tweede lid, en
c. in de administratie op te nemen diens sociaal-fiscaalnummer, een afschrift
van het document, bedoeld in artikel 47b, tweede lid, en voorzover uit het
afschrift niet de aard of het nummer van het document blijkt ook de aard of het
nummer van dat document.
Artikel 53. Plichten bij belastingheffing van
derden terug
naar index
1. Met betrekking tot administratieplichtigen als bedoeld in artikel 52 zijn de
in de artikelen 47 en 48 tot en met 50 geregelde verplichtingen van
overeenkomstige toepassing ten behoeve van:
a. de belastingheffing van derden;
b. de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen.
2. Onverminderd de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn de bij of
krachtens de belastingwet aan te wijzen administratieplichtigen gehouden de bij
of krachtens de belastingwet aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de
kennisneming voor de heffing van de belasting van belang kan zijn eigener
beweging te verstrekken aan de inspecteur volgens bij of krachtens de
belastingwet te stellen regels.
3. De administratieplichtigen, bedoeld in het tweede lid, zijn gehouden bij de
gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, het sociaal-fiscaalnummer
te vermelden van degene op wie de gegevens en inlichtingen betrekking hebben.
4. Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing
op de personen en de lichamen als bedoeld in artikel 55, voor zover het de in
dat artikel bedoelde gegevens en inlichtingen betreft.
Artikel 65. Ambtshalve verminderen
terug naar index
1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur
ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering,
ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die
een onjuist bedrag op aangifte heeft voldaan of afgedragen, of van wie een
onjuist bedrag is ingehouden.
Artikel 95. Inwerkingtreding
terug naar index
1. De bepalingen van deze wet treden in werking op een door Ons te bepalen
tijdstip, dat verschillend kan zijn zowel voor de onderscheidene bepalingen van
de wet als voor de onderscheidene belastingen en tijdvakken waarin of waarover
deze worden geheven.
2. Voor zoverre de bepalingen van deze wet ten aanzien van enige belasting in
werking zijn getreden, blijven, behoudens ten aanzien van begane strafbare
feiten, de bepalingen in andere belastingwetten betreffende de onderwerpen,
geregeld in eerstbedoelde bepalingen, ten aanzien van die belasting in zoverre
buiten toepassing.
Artikel 96. Citeerregel
terug naar index
Deze wet kan worden aangehaald als "Algemene wet inzake
rijksbelastingen".