Selectie wetteksten Uitvoeringsregeling wet inkomstenbelasting 2001 (jaren vanaf 2001; tekst 2008)

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 

Index

Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden, maar in units zijn vastgesteld
Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen of lijfrentebeleggingsrechttermijnen waarvan de omvang niet in geldeenheden, maar in units is vastgesteld
Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens
Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde
Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen
Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geldeenheden
Artikel 47. Inwerkingtreding
Artikel 48. Citeertitel

Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden, maar in units zijn vastgesteld   terug naar index
1. Een aanspraak op periodieke uitkeringen waarvan de uitkeringen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de uitkeringen niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de uitkeringen en de administratieve vormgeving daarvan gelden de volgende regels:
a. de termijnen van een oudedagslijfrente of een tijdelijke oudedagslijfrente als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel c, van de wet worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units) per jaar;
b. indien bij een of meer van de onder a genoemde lijfrenten een nabestaandenlijfrente als bedoeld in artikel 3.125, onderdeel b, van de wet is meeverzekerd, dient deze op de ingangsdatum van de lijfrente waarbij deze is meeverzekerd te worden uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden per jaar; in plaats daarvan kan op die ingangsdatum voor de nabestaandenlijfrente een kapitaal worden bepaald dat dient als rekengrootheid voor de vaststelling van de hoogte van de termijnen van de nabestaandenlijfrente in beleggingseenheden of euro's; indien de nabestaandenlijfrente niet een lijfrente in beleggingseenheden of een gerichte lijfrente is, maar is verzekerd als een recht op uitkeringen in euro's, wordt de nabestaandenlijfrente geadministreerd als een zelfstandig recht ten opzichte van de in onderdeel a genoemde lijfrenten;
c. de hoogte van de uiteindelijk in euro's uit te keren termijnen van lijfrente dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van de lijfrente als rekenrendement is gehanteerd. Daartoe wordt de contante waarde van de termijnen in beleggingseenheden actuarieel bijgehouden overeenkomstig de wijze waarop dat geschiedt voor termijnen van lijfrenten in euro's.
3. Met betrekking tot de tariefgrondslagen voor het berekenen van de uitkeringen gelden de volgende regels:
a. de verzekeraar van de lijfrente gaat op de ingangsdatum van de lijfrente uit van sterftegrondslagen die passen bij de sterfterisico's van de verzekerde rechten;
b. de verzekeraar van de lijfrente gaat ter berekening van het op jaarbasis uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke lijfrenten in euro's of van het op de ingangsdatum van de lijfrente geldende u-rendement zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening plaats van het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
c. in de hoogte van de termijnen van lijfrente in beleggingseenheden wordt geen inflatie-element verdisconteerd.
4. Jaarlijks verwerkt de verzekeraar, overeenkomstig de bij lijfrenteverzekeringen met uitkeringen in euro's te hanteren handelwijze, de actuariële gevolgen van de op de ingangsdatum veronderstelde tariefgrondslagen in de administratie van de contante waarde van de uitkeringen in beleggingseenheden en in de administratie van de beleggingswaarde zelf.
5. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de uitkeringen in euro's gelden de volgende regels:
a. bij de berekening van de per vervallen termijn verschuldigde uitkering in euro's kan worden uitgegaan van de waarde van de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand van betaling of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro's worden vastgesteld; de hoogte van de uitkeringen in euro's dient daarbij te worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.
6. Met betrekking tot meeverzekerde nabestaandenlijfrenten en tot de wijze van rekening houden met het overlijden van verzekerden gelden de volgende regels:
a. in de in het tweede lid, onderdeel b, genoemde gevallen waarin een of meer nabestaandenlijfrenten zijn meeverzekerd, dient bij de vaststelling van de hoogte van de termijnen van de lijfrenten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor iedere meeverzekerde nabestaandenlijfrente op actuarieel verantwoorde wijze rekening te worden gehouden met het feit dat die nabestaandenlijfrente is meeverzekerd;
b. indien een meeverzekerde nabestaandenlijfrente op de ingangsdatum van een van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde lijfrenten is uitgedrukt in een jaarlijks vast aantal beleggingseenheden, wordt bij overlijden van een verzekerde zowel de contante waarde van de beleggingseenheden als de totale beleggingswaarde herrekend. Het overlijden dient daarbij geen invloed te hebben op de waarde per beleggingseenheid. Een vrijval van de beleggingswaarde bij overlijden komt, overeenkomstig de bij uitkeringen in euro's te hanteren handelwijze, ten goede aan de verzekeraar in verband met het door deze gelopen langlevenrisico.

Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen of lijfrentebeleggingsrechttermijnen waarvan de omvang niet in geldeenheden, maar in units is vastgesteld   terug naar index
1. Een aanspraak op termijnen als bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de wet waarvan de termijnen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de termijnen niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 3.126a, zevende lid, in verbinding met artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak op vaste en gelijkmatige termijnen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de termijnen en de administratieve vormgeving daarvan gelden de volgende regels:
a. de termijnen worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units) per jaar;
b. de hoogte van de uiteindelijk in euro's uit te keren termijnen dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van de termijnen als rekenrendement is gehanteerd.
3. Met betrekking tot de grondslagen voor het berekenen van de termijnen gelden de volgende regels:
a. de kredietinstelling of beheerder, bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, van de wet, gaat ter berekening van het op jaarbasis uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke termijnen in euro's of van het op de ingangsdatum van de termijnen geldende u-rendement zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening plaats van het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
b. in de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden wordt geen inflatie-element verdisconteerd.
4. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de termijnen in euro's gelden de volgende regels:
a. bij de berekening van de verschuldigde termijn in euro's kan worden uitgegaan van de waarde van de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand van betaling of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro's worden vastgesteld; de hoogte van de termijnen in euro's dient daarbij te worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.

Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens   terug naar index
1. Voor gevallen waarin een premie voor een lijfrente of een andere periodieke uitkering of verstrekking uit een inkomensvoorziening niet geheel als uitgave voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, worden voor de vaststelling van het gedeelte van het recht dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het gedeelte dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen de eerste kosten, de toekomstige kosten en het rendement evenredig aan die gedeelten toegerekend naar de mate waarin de premie bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen.
2. Voorzover een premie voor aanspraken op periodieke uitkeringen of verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel c, van de wet en een premie voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel b, van de wet in enig jaar niet als uitgave voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, wordt het desbetreffende recht in aanmerking genomen bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen naar de mate waarin die premie in verhouding staat tot de overige voor dit recht betaalde premies die wel als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen.

Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde   terug naar index
1. Ingeval een spaarrekening eigen woning meer dan één rekeninghouder heeft, wordt het tegoed van de rekening in gelijke delen toegerekend aan die rekeninghouders.
2. Ingeval een beleggingsrecht eigen woning meer dan één eigenaar heeft, wordt de waarde van het recht in gelijke delen toegerekend aan die eigenaren.

Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen   terug naar index
(GERESERVEERD)

Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geldeenheden   terug naar index
Vóór 1 januari 2005 vastgestelde lijfrenten die niet in geldeenheden luiden:
1. Op een lijfrente waarvan vóór 1 januari 2005 de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden (units) met de verzekeraar is overeengekomen, blijft artikel 2a buiten toepassing en kan de lijfrente-overeenkomst worden tenuitvoergelegd zoals is overeengekomen.
2. Indien ter zake van een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005 met de verzekeraar een wijziging van methode van berekening van de termijnen in units of in euro's wordt overeengekomen, is met ingang van de datum van die wijziging art. 2a wel van toepassing.
3. Indien een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005 wordt omgezet in een andere lijfrente, is artikel 2a van toepassing op de laatstgenoemde lijfrente.

Artikel 47. Inwerkingtreding   terug naar index
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 48. Citeertitel   terug naar index
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.