Selectie wetteksten Uitvoeringsregeling wet inkomstenbelasting 2001 (jaren vanaf 2001; tekst 2009)
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001
Index
Artikel 1. Reikwijdte en definitie
Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen niet in geldeenheden, maar
in units zijn vastgesteld
Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen of lijfrentebeleggingsrechttermijnen
waarvan de omvang niet in geldeenheden, maar in units is vastgesteld
Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens
Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen
woning bij meer dan één gerechtigde
Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en
voorkoming dubbeltellingen
Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet in geldeenheden
Artikel 47. Inwerkingtreding
Artikel 48. Citeertitel
Artikel 1. Reikwijdte en definitie
terug naar index
1. Deze regeling geeft uitvoering
aan de artikelen 1.5, 1.7, 2.2, 2.5, 2.14, 3.10, 3.13, 3.16, 3.17, 3.20, 3.22,
3.27, 3.63, 3.83, 3.87, 3.104, 3.119a, 3.138, 3.152, 3.154, 4.7, 4.14, 4.51,
5.14, 5.15, 5.17, 5.18, 5.18a, 6.8, 6.14, 6.15, 6.17, 6.23, 6.26, 6.31, 6.33,
7.2, 8.14, 8.14b, 9.2 en 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Deze regeling verstaat onder:
a. wet: Wet
inkomstenbelasting 2001;
b. inhoudingsplichtige: de inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting
1964;
c. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling
met een auto, bus, trein, tram, metro, veerpont of een via een geleidesysteem
voortbewogen voertuig.
Artikel 2a. Ingegane lijfrenten waarvan de termijnen
niet in geldeenheden, maar in units zijn vastgesteld
terug naar index
1. Een aanspraak op periodieke uitkeringen
waarvan de uitkeringen zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de uitkeringen
niet voor de gehele uitkeringsperiode in geldeenheden is vastgesteld, wordt
op grond van artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak
op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen indien wordt voldaan aan de
hierna opgenomen regels.
2. Met betrekking tot de uitkeringen en de administratieve vormgeving daarvan
gelden de volgende regels:
a. de termijnen
van een oudedagslijfrente of een tijdelijke oudedagslijfrente als bedoeld in
artikel 3.125, eerste lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel c, van de
wet worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden
(units) per jaar;
b. indien bij een of meer van de onder a genoemde lijfrenten een nabestaandenlijfrente
als bedoeld in artikel 3.125, onderdeel b, van de wet is meeverzekerd, dient
deze op de ingangsdatum van de lijfrente waarbij deze is meeverzekerd te worden
uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden per jaar; in plaats daarvan
kan op die ingangsdatum voor de nabestaandenlijfrente een kapitaal worden bepaald
dat dient als rekengrootheid voor de vaststelling van de hoogte van de termijnen
van de nabestaandenlijfrente in beleggingseenheden of euro’s; indien de nabestaandenlijfrente
niet een lijfrente in beleggingseenheden of een gerichte lijfrente is, maar
is verzekerd als een recht op uitkeringen in euro’s, wordt de nabestaandenlijfrente
geadministreerd als een zelfstandig recht ten opzichte van de in onderdeel a
genoemde lijfrenten;
c. de hoogte van de uiteindelijk in euro’s uit te keren termijnen van lijfrente
dient uitsluitend te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk
behaalde beleggingsrendement en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van
de lijfrente als rekenrendement is gehanteerd. Daartoe wordt de contante waarde
van de termijnen in beleggingseenheden actuarieel bijgehouden overeenkomstig
de wijze waarop dat geschiedt voor termijnen van lijfrenten in euro’s.
3. Met betrekking tot de tariefgrondslagen voor het berekenen van de uitkeringen
gelden de volgende regels:
a. de verzekeraar
van de lijfrente gaat op de ingangsdatum van de lijfrente uit van sterftegrondslagen
die passen bij de sterfterisico’s van de verzekerde rechten;
b. de verzekeraar van de lijfrente gaat ter berekening van het op jaarbasis
uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten hoogste het netto rekenrendement
dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke lijfrenten in euro’s of
van het op de ingangsdatum van de lijfrente geldende u-rendement zoals dat periodiek
wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek van het Verbond
van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening plaats van
het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
c. in de hoogte van de termijnen van lijfrente in beleggingseenheden wordt geen
inflatie-element verdisconteerd.
4. Jaarlijks verwerkt de verzekeraar, overeenkomstig de bij lijfrenteverzekeringen
met uitkeringen in euro’s te hanteren handelwijze, de actuariële gevolgen
van de op de ingangsdatum veronderstelde tariefgrondslagen in de administratie
van de contante waarde van de uitkeringen in beleggingseenheden en in de administratie
van de beleggingswaarde zelf.
5. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de uitkeringen
in euro’s gelden de volgende regels:
a. bij de berekening
van de per vervallen termijn verschuldigde uitkering in euro’s kan worden uitgegaan
van de waarde van de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand
van betaling of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen
de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro’s
worden vastgesteld; de hoogte van de uitkeringen in euro’s dient daarbij te
worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per
een vaste peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat
of in een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig
kan worden gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.
6. Met betrekking tot meeverzekerde nabestaandenlijfrenten en tot de wijze van
rekening houden met het overlijden van verzekerden gelden de volgende regels:
a. in de in het tweede
lid, onderdeel b, genoemde gevallen waarin een of meer nabestaandenlijfrenten
zijn meeverzekerd, dient bij de vaststelling van de hoogte van de termijnen
van de lijfrenten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, voor iedere meeverzekerde
nabestaandenlijfrente op actuarieel verantwoorde wijze rekening te worden gehouden
met het feit dat die nabestaandenlijfrente is meeverzekerd;
b. indien een meeverzekerde nabestaandenlijfrente op de ingangsdatum van een
van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde lijfrenten is uitgedrukt in
een jaarlijks vast aantal beleggingseenheden, wordt bij overlijden van een verzekerde
zowel de contante waarde van de beleggingseenheden als de totale beleggingswaarde
herrekend. Het overlijden dient daarbij geen invloed te hebben op de waarde
per beleggingseenheid. Een vrijval van de beleggingswaarde bij overlijden komt,
overeenkomstig de bij uitkeringen in euro’s te hanteren handelwijze, ten goede
aan de verzekeraar in verband met het door deze gelopen langlevenrisico.
Artikel 2b. Ingegane lijfrentespaarrekeningtermijnen
of lijfrentebeleggingsrechttermijnen waarvan de omvang niet in geldeenheden,
maar in units is vastgesteld
terug naar index
1. Een aanspraak op termijnen als
bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de wet waarvan de termijnen
zijn ingegaan en waarvan de hoogte van de termijnen niet voor de gehele uitkeringsperiode
in geldeenheden is vastgesteld, wordt op grond van artikel 3.126a, zevende lid,
in verbinding met artikel 1.7, derde lid, van de wet gelijkgesteld met een aanspraak
op vaste en gelijkmatige termijnen indien wordt voldaan aan de hierna opgenomen
regels.
2. Met betrekking tot de termijnen en de administratieve vormgeving daarvan
gelden de volgende regels:
a. de termijnen
worden op de ingangsdatum uitgedrukt in een vast aantal beleggingseenheden (units)
per jaar;
b. de hoogte van de uiteindelijk in euro’s uit te keren termijnen dient uitsluitend
te worden beïnvloed door het verschil tussen het feitelijk behaalde beleggingsrendement
en de rekenrente die ten tijde van het ingaan van de termijnen als rekenrendement
is gehanteerd.
3. Met betrekking tot de grondslagen voor het berekenen van de termijnen gelden
de volgende regels:
a. de kredietinstelling
of beheerder, bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, van de wet, gaat ter berekening
van het op jaarbasis uit te keren vaste aantal beleggingseenheden uit van ten
hoogste het netto rekenrendement dat hij op de ingangsdatum hanteert voor soortgelijke
termijnen in euro’s of van het op de ingangsdatum van de termijnen geldende
u-rendement zoals dat periodiek wordt gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek
van het Verbond van Verzekeraars; gedurende de looptijd vindt geen herberekening
plaats van het aantal jaarlijks uit te keren beleggingseenheden;
b. in de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden wordt geen inflatie-element
verdisconteerd.
4. Met betrekking tot de peildatum en de periode van vaststellen van de termijnen
in euro’s gelden de volgende regels:
a. bij de berekening
van de verschuldigde termijn in euro’s kan worden uitgegaan van de waarde van
de beleggingseenheid op een vaste peildatum in de kalendermaand van betaling
of in de daaraan voorafgaande kalendermaand;
b. gedurende een periode van ten hoogste 12 maanden (herrekenperiode) kunnen
de in de herrekenperiode uit te keren termijnen bij aanvang daarvan in euro’s
worden vastgesteld; de hoogte van de termijnen in euro’s dient daarbij te worden
bepaald op basis van de werkelijke waarde van de beleggingseenheid per een vaste
peildatum gelegen in de kalendermaand waarin de herrekenperiode ingaat of in
een van de twee daaraan voorafgaande kalendermaanden; slechts eenmalig kan worden
gekozen voor een datum van ingang van de herrekenperiode.
Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare
inkomens terug
naar index
1. Voor gevallen waarin een premie voor een lijfrente of een andere periodieke
uitkering of verstrekking uit een inkomensvoorziening niet geheel als uitgave
voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, worden voor de vaststelling
van het gedeelte van het recht dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare
inkomen uit werk en woning en het gedeelte dat in aanmerking wordt genomen bij
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen de eerste kosten, de toekomstige
kosten en het rendement evenredig aan die gedeelten toegerekend naar de mate
waarin de premie bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen.
2. Voorzover een premie voor aanspraken op periodieke uitkeringen of verstrekkingen
ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel
c, van de wet en een premie voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste
lid, onderdeel b, van de wet in enig jaar niet als uitgave voor een inkomensvoorziening
in aanmerking is genomen, wordt het desbetreffende recht in aanmerking genomen
bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen naar de mate waarin die premie
in verhouding staat tot de overige voor dit recht betaalde premies die wel als
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen.
Artikel 17bis. Verdeling spaarrekening eigen
woning en beleggingsrecht eigen woning bij meer dan één gerechtigde
terug naar index
1. Ingeval een spaarrekening eigen woning meer dan één rekeninghouder
heeft, wordt het tegoed van de rekening in gelijke delen toegerekend aan die
rekeninghouders.
2. Ingeval een beleggingsrecht eigen woning meer dan één eigenaar
heeft, wordt de waarde van het recht in gelijke delen toegerekend aan die eigenaren.
Artikel 18. Negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen
terug naar index
(GERESERVEERD)
Artikel 45b. Overgangsrecht lijfrenten niet
in geldeenheden terug
naar index
Vóór 1 januari 2005
vastgestelde lijfrenten die niet in geldeenheden luiden:
1. Op een lijfrente
waarvan vóór 1 januari 2005 de hoogte van de termijnen in beleggingseenheden
(units) met de verzekeraar is overeengekomen, blijft artikel 2a buiten toepassing
en kan de lijfrente-overeenkomst worden tenuitvoergelegd zoals is overeengekomen.
2. Indien ter zake van een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na
1 januari 2005 met de verzekeraar een wijziging van methode van berekening van
de termijnen in units of in euro’s wordt overeengekomen, is met ingang van de
datum van die wijziging art. 2a wel van toepassing.
3. Indien een lijfrente als bedoeld in het eerste lid op of na 1 januari 2005
wordt omgezet in een andere lijfrente, is artikel 2a van toepassing op de laatstgenoemde
lijfrente.
Artikel 47. Inwerkingtreding
terug naar index
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Artikel 48. Citeertitel
terug naar index
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.