Complete wetteksten Burgerlijk Wetboek, boek 7, titels 17 en 18 (tekst 2011)
Index
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten; titel
17. Verzekering
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten; titel 18. Lijfrente
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten; titel 17. Verzekering terug naar index
Afdeling 1. Algemene bepalingen terug naar index
Artikel 925
1. Verzekering is
een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot
van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen
van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen
geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet
worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Zij
is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering.
2. Persoonsverzekering is de verzekering welke het leven of de gezondheid van
een mens betreft.
Artikel 926
1. Onder uitkering is begrepen een prestatie anders dan in geld.
2. In deze afdeling wordt onder de tot uitkering gerechtigde verstaan degene
die in geval van verwezenlijking van het risico krachtens de verzekering recht
heeft op uitkering of door aanvaarding van de aanwijzing recht op uitkering
kan krijgen.
Artikel 927
De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op herverzekering.
Artikel 928
1. De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst
aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen,
en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar
of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt
of kan afhangen.
2. Indien de belangen van een bij het aangaan van de verzekering bekende derde
worden gedekt, omvat de in lid 1 bedoelde verplichting mede de hem betreffende
feiten die deze kent of behoort te kennen, en waarvan naar deze weet of behoort
te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen. De vorige
zin mist toepassing bij persoonsverzekering.
3. Betreft een persoonsverzekering het risico van een bekende derde die de leeftijd
van zestien jaren heeft bereikt, dan omvat de mededelingsplicht mede de hem
betreffende feiten die deze kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet
of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen.
4. De mededelingsplicht betreft niet feiten die de verzekeraar reeds kent of
behoort te kennen, en evenmin feiten, die niet tot een voor de verzekeringnemer
ongunstiger beslissing zouden hebben geleid. De verzekeringnemer of de derde,
bedoeld in lid 2 of lid 3, kan zich er echter niet op beroepen dat de verzekeraar
bepaalde feiten reeds kent of behoort te kennen indien op een daarop gerichte
vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven. De mededelingsplicht betreft
voorts geen feiten waarnaar ingevolge de artikelen 4 tot en met 6 van de Wet
op de medische keuringen in de daar bedoelde gevallen geen medisch onderzoek
mag worden verricht en geen vragen mogen worden gesteld.
5. De verzekeringnemer is slechts verplicht feiten mede te delen omtrent zijn
strafrechtelijk verleden of omtrent dat van derden, voor zover zij zijn voorgevallen
binnen de acht jaren die aan het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan
en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft
gesteld in niet voor misverstand vatbare termen.
6. Indien de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar
opgestelde vragenlijst, kan deze zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn
beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en
evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord,
tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.
Artikel 929
1. De verzekeraar die ontdekt dat aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht
niet is voldaan, kan de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer
binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding
van de mogelijke gevolgen.
2. De verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer heeft gehandeld met het
opzet hem te misleiden of die bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering
zou hebben gesloten, kan de overeenkomst binnen twee maanden na ontdekking met
dadelijke ingang opzeggen.
3. De verzekeringnemer kan de overeenkomst met dadelijke ingang opzeggen binnen
twee maanden nadat de verzekeraar overeenkomstig lid 1 heeft gehandeld of zich
bij de verwezenlijking van het risico op de niet-nakoming van de mededelingsplicht
beroept. Bij persoonsverzekering kan de verzekeringnemer de beëindiging
beperken tot de persoon, wiens risico het beroep op de niet-nakoming betreft.
Artikel 930
1. Indien aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan,
bestaat alleen recht op uitkering overeenkomstig de leden 2 en 3.
2. De bedongen uitkering geschiedt onverkort, indien de niet of onjuist meegedeelde
feiten van geen belang zijn voor de beoordeling van het risico, zoals dit zich
heeft verwezenlijkt.
3. Indien aan lid 2 niet is voldaan, maar de verzekeraar bij kennis van de ware
stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen, of de verzekering tot
een lager bedrag zou hebben gesloten, wordt de uitkering verminderd naar evenredigheid
van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen.
Zou de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden
hebben gesteld, dan is slechts een uitkering verschuldigd als waren deze voorwaarden
in de overeenkomst opgenomen.
4. In afwijking van de leden 2 en 3 is geen uitkering verschuldigd indien de
verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben
gesloten.
5. In afwijking van de leden 2 en 3 is geen uitkering verschuldigd aan de verzekeringnemer
of de derde, bedoeld in artikel 928 lid 2 of lid 3, die heeft gehandeld met
het opzet de verzekeraar te misleiden. Evenmin is een uitkering verschuldigd
aan de derde indien de verzekeringnemer, met het opzet de verzekeraar te misleiden,
niet heeft voldaan aan de mededelingsplicht betreffende de derde.
Artikel 931
De verzekeraar kan zich niet beroepen op de vernietigingsgronden als bedoeld
in de artikelen 44 lid 3 van Boek 3 en 228 van Boek 6.
Artikel 932
1. De verzekeraar geeft zo spoedig mogelijk een akte, polis genaamd, af, waarin
de overeenkomst is vastgelegd. Een polis die is opgemaakt op een wijze als bedoeld
in artikel 156a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet zijn
voorzien van een elektronische handtekening die voldoet aan de eisen, bedoeld
in artikel 15a lid 2 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De verzekeraar is
niet verplicht een polis af te geven indien de aard van de overeenkomst afwijkend
gebruik rechtvaardigt en de verzekeringnemer bij afgifte van de polis geen belang
heeft.
2. Op wijzigingen in de overeenkomst is lid 1 van overeenkomstige toepassing.
3. Indien een door een verzekeraar afgegeven bewijsstuk verloren is gegaan,
geeft hij desverlangd tegen vergoeding van de kosten een nieuw bewijsstuk af.
Indien het bewijsstuk aan toonder of order is gesteld en bij een verzekering
van zaken die door middel van documenten plegen te worden verhandeld, kan de
verzekeraar als voorwaarde voor het doen van een uitkering aan de houder van
een nieuw bewijsstuk verlangen, dat hem door de houder gedurende de tijd dat
de verzekeraar tot betaling kan worden gedwongen, zekerheid wordt gesteld. Een
instemming als bedoeld in artikel 156a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering ziet, zolang zij niet is herroepen, eveneens op een nieuw bewijsstuk
als bedoeld in de eerste zin.
Artikel 933
1. Alle mededelingen waartoe de bepalingen van deze titel of de overeenkomst
de verzekeraar aanleiding geven, geschieden schriftelijk. De verzekeraar kan
zich daarbij houden aan de laatste hem bekende woonplaats van de geadresseerde.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen van lid 1 afwijkende regels worden
gesteld ten aanzien van de verzending van mededelingen langs elektronische weg.
Daarbij kunnen ook regels worden gesteld ten aanzien van de verzending aan de
verzekeraar langs elektronische weg van mededelingen waartoe de bepalingen van
deze titel of de overeenkomst aanleiding geven.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp
aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 934
Het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie kan eerst
leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of
de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen
van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen
een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. De eerste zin geldt
niet voor het geval bedoeld in artikel 83, onder c, van Boek 6.
Artikel 935
1. De verzekeraar kan hetgeen hij schuldig is aan de tot uitkering gerechtigde
die geen schuldenaar van de premie is, verrekenen met opeisbare premie voor
dezelfde verzekering, de schade wegens vertraging in de voldoening daarvan en
de kosten, bedoeld in artikel 96 lid 2, onder c, van Boek 6. De eerste zin geldt
niet bij verzekeringen die aan toonder of order zijn gesteld.
2. Bij een verzekering tegen aansprakelijkheid kan de verzekeraar in afwijking
van artikel 127 lid 2 van Boek 6 geen andere premie, schade en kosten als bedoeld
in lid 1 verrekenen met hetgeen hij aan de tot uitkering gerechtigde schuldig
is, dan die ter zake van dezelfde verzekering.
Artikel 936
1. Heeft een tussenpersoon zich bij de verzekeringsovereenkomst tegenover de
verzekeraar tot betaling van premie en kosten als eigen schuld verbonden, dan
is de verzekeringnemer jegens de verzekeraar gekweten voor zover de premie en
kosten voor rekening van de tussenpersoon zijn gekomen of aan deze zijn voldaan.
De verzekeringnemer is tot vergoeding van die premie en kosten aan de tussenpersoon
gehouden.
2. Is een uitkering verschuldigd geworden, dan is de verzekeraar desverlangd,
ongeacht rechten van derden, gehouden daarvan aan de tussenpersoon zoveel af
te dragen als deze ingevolge het in lid 1 bepaalde van de verzekeringnemer heeft
te vorderen. Is de verzekeringnemer krachtens de verzekeringsovereenkomst tot
de uitkering gerechtigd, dan heeft de verzekeraar eenzelfde verplichting ten
aanzien van andere verzekeringen waarbij dezelfde nemer en dezelfde tussenpersoon
zijn betrokken.
3. De verzekeraar die voornemens is een uitkering te doen aan een ander dan
de tussenpersoon, verzoekt deze laatste om binnen tien dagen het bedrag op te
geven, dat deze ingevolge lid 1 van de verzekeringnemer heeft te vorderen. Indien
de tussenpersoon daaraan gevolg geeft, draagt de verzekeraar voor zoveel mogelijk
het opgegeven bedrag aan hem af. Heeft de verzekeraar hieraan voldaan of heeft
de tussenpersoon binnen de gestelde termijn niets opgegeven, dan staat het de
verzekeraar vrij aan de ander de nog verschuldigde uitkering te doen.
4. De leden 2 en 3 missen toepassing:
a. bij verzekeringen die aan toonder of order zijn gesteld, tenzij de verzekeringnemer
tot de uitkering is gerechtigd;
b. bij verplichte aansprakelijkheidsverzekering.
5. Het in lid 2, tweede zin, bepaalde mist bovendien toepassing:
a. indien op het recht op uitkering een pandrecht rust als bedoeld in artikel
229 van Boek 3, of een voorrecht als bedoeld in artikel 283 van Boek 3;
b. bij onverplichte verzekering tegen aansprakelijkheid.
6. Wanneer de tussenpersoon de uitkering namens de tot uitkering gerechtigde
in ontvangst neemt, is hij bevoegd om de vergoeding als bedoeld in lid 1, tweede
zin, te verrekenen met hetgeen hij aan de tot uitkering gerechtigde schuldig
is tot het bedrag van zijn uit de leden 2, 4 en 5 voortvloeiende aanspraken.
Artikel 937
De verzekeraar die een uitkering doet aan de tussenpersoon, is jegens de tot
uitkering gerechtigde gekweten voorzover hetgeen hij aan de tot uitkering gerechtigde
verschuldigd is aan deze laatste is voldaan, doch in ieder geval voorzover de
tot uitkering gerechtigde door de betaling aan de tussenpersoon is gebaat.
Artikel 938
1. Behoudens het geval van opzet van de verzekeringnemer of de derde, bedoeld
in artikel 928 lid 2 of lid 3 om de verzekeraar te misleiden is geen premie
verschuldigd indien in het geheel geen risico is gelopen. Indien over een vol
verzekeringsjaar geen risico is gelopen, is over dat jaar geen premie verschuldigd.
De verzekeraar heeft recht op een billijke vergoeding van de te zijnen laste
gekomen kosten.
2. Gedurende één maand na afloop van een vol verzekeringsjaar
waarin geen risico is gelopen, mag elke partij de overeenkomst met ingang van
het nieuwe verzekeringsjaar opzeggen. Deze opzegging heeft geen rechtskracht,
indien risico is gelopen tussen de aanvang van het nieuwe verzekeringsjaar en
de opzegging.
3. Is slechts risico gelopen over een kleiner aantal zaken of een kleinere hoeveelheid
dan was verzekerd, dan zijn de leden 1 en 2 van toepassing voor zover geen risico
is gelopen.
Artikel 939
Behalve bij opzegging wegens opzet de verzekeraar te misleiden, wordt bij tussentijdse
opzegging de lopende premie naar billijkheid verminderd.
Artikel 940
1. Bij opzegging tegen het einde van een verzekeringsperiode teneinde verlenging
van de overeenkomst te verhinderen, wordt een termijn van twee maanden in acht
genomen.
2. De verzekeringnemer en, tenzij het een persoonsverzekering betreft, de verzekeraar
kunnen een overeenkomst die is aangegaan voor een periode van meer dan vijf
jaar, of die voor zulk een periode is verlengd, opzeggen tegen het einde van
elk vijfde jaar binnen die periode. Daarbij geldt de in lid 1 genoemde termijn.
3. Indien de verzekeraar de bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds
op te zeggen, komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe. Tenzij jegens
hem is gehandeld met het opzet tot misleiding neemt de verzekeraar onderscheidenlijk
de verzekeringnemer daarbij een termijn van twee maanden in acht. Indien een
verzekering dekking biedt tegen schade veroorzaakt door risico’s als bedoeld
in artikel 3:38 van de Wet op het financieel toezicht, kan, bij de verwezenlijking
van een dergelijk risico of bij een dreiging van het ophanden zijn daarvan,
de verzekeraar onderscheidenlijk de verzekeringnemer in afwijking van deze termijn
van twee maanden, de overeenkomst met inachtneming van een termijn van zeven
dagen opzeggen. De verzekeraar kan slechts tussentijds opzeggen op in de overeenkomst
vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst
niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
4. Indien de verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de
verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde wijzigt, is de verzekeringnemer
gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat,
en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is
meegedeeld.
5. De verzekeraar kan een persoonsverzekering niet beëindigen of wijzigen
op grond van verzwaring van het gezondheidsrisico, voor zover dat is gelegen
in de persoon van degeen, die de verzekering betreft.
6. De verzekeringnemer kan de overeenkomst steeds langs elektronische weg opzeggen.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien
van de verzending van opzeggingen langs elektronische weg.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de
beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 941
1. Zodra de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde van de verwezenlijking
van het risico op de hoogte is, of behoort te zijn, is hij verplicht aan de
verzekeraar de verwezenlijking te melden. Dit geschiedt zo spoedig als redelijkerwijs
mogelijk is.
2. De verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen
redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen
welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.
3. Indien door de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in
de leden 1 of 2 niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen
met de schade die hij daardoor lijdt.
4. De verzekeraar kan het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming
van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts bedingen voor het
geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.
5. Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering
gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen
met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding
het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
Artikel 942
1. Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart
door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop
de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.
2. De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op
uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren
begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar
hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak
af te wijzen.
3. Bij verzekering tegen aansprakelijkheid wordt de verjaring in afwijking van
lid 2, eerste zin, gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar
en de tot uitkering gerechtigde of de benadeelde. In dat geval begint een nieuwe
verjaringstermijn van drie jaren te lopen met de aanvang van de dag, volgende
op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig
aan degene met wie hij onderhandelt en, indien deze een ander is, aan de tot
uitkering gerechtigde heeft medegedeeld dat hij de onderhandelingen afbreekt.
Artikel 943
1. Van de artikelen 931, 932, 935 lid 2, 936 en 939 kan niet worden afgeweken.
2. Van de artikelen 933, eerste lid, eerste zin, 937, 940 leden 1, 3, 5 en 6,
941 leden 1, 2, 4 en 5 en 942 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of
de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken.
3. Van de artikelen 928 tot en met 930, 934 en 940 leden 2 en 4 kan niet ten
nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken
indien de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is en hij de verzekering sluit
anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Afdeling 2. Schadeverzekering terug naar index
Artikel 944
Schadeverzekering
is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde
zou kunnen lijden.
Artikel 945
In deze afdeling wordt onder verzekerde verstaan degene die in geval van door
hem geleden schade krachtens de verzekering recht heeft op vergoeding of door
aanvaarding van de aanwijzing recht op vergoeding kan krijgen.
Artikel 946
1. De overeenkomst dekt slechts belangen van de verzekeringnemer, tenzij anders
is overeengekomen.
2. Indien ingevolge een huwelijk of geregistreerd partnerschap een zaak in een
gemeenschap valt, zijn bij een verzekering van die zaak de deelgenoten voor
hun belang verzekerde.
Artikel 947
De verzekeringnemer kan de aanwijzing van een derde aan wie in geval van schade
een uitkering moet worden gedaan, slechts herroepen met medewerking van de verzekeraar
of van de derde. Met betrekking tot een reeds gevallen schade kunnen de verzekeringnemer
en de verzekeraar de aanwijzing ook niet gezamenlijk ongedaan maken.
Artikel 948
1. Bij overdracht van een zaak of een beperkt recht waaraan een zaak is onderworpen,
gaan de rechten en verplichtingen uit de verzekering die het belang van de vervreemder
bij het behoud van de zaak dekt, met het risico op de verkrijger over, ook indien
het risico al voor de overdracht overgaat. Hetzelfde geldt voor bijkomstige
verzekeringen die bij diezelfde overeenkomst tot stand zijn gekomen. Geen overgang
vindt plaats indien zulks voortvloeit uit de rechtshandeling waarbij het goed
wordt overgedragen of uit een verklaring van de nieuwe belanghebbende aan de
verzekeraar.
2. De overeenkomst vervalt een maand nadat zij op de nieuwe verzekerde is overgegaan,
tenzij deze binnen die termijn aan de verzekeraar verklaart de overeenkomst
voort te zetten. In dat geval kan de verzekeraar binnen twee maanden nadat de
verklaring is afgelegd, de overeenkomst met inachtneming van een termijn van
een maand opzeggen.
3. Premies verschenen voordat de nieuwe verzekerde heeft verklaard de overeenkomst
voort te zetten, zijn uitsluitend door de verzekeringnemer verschuldigd.
4. Het in lid 2 bepaalde leidt niet tot verlenging van de duur van de overeenkomst
noch tot beperking van het recht tot opzegging uit anderen hoofde.
5. De leden 1 tot en met 4 missen toepassing, indien de verzekering de verkrijger
aanwijst als derde, bedoeld in artikel 947.
Artikel 949
Bij verzekeringen als bedoeld in artikel 932 lid 3, tweede zin, geldt de houder
van de polis of van een ander door de verzekeraar afgegeven bewijsstuk als verzekerde,
mits het verzekerde belang bij hem berust. De artikelen 253 lid 2 van Boek 6,
947, 948 en 950 missen hier toepassing.
Artikel 950
Indien de verzekeringnemer overlijdt, kunnen zijn erfgenamen en de verzekeraar
de overeenkomst binnen negen maanden nadat zij met dit overlijden bekend zijn
geworden met inachtneming van een termijn van een maand opzeggen. Wanneer de
nalatenschap van de verzekeringnemer ingevolge artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld,
komt de bevoegdheid van de erfgenamen, bedoeld in de vorige zin, toe aan zijn
echtgenoot of geregistreerde partner.
Artikel 951
De verzekeraar vergoedt geen schade aan een verzekerde zaak indien die is veroorzaakt
door de aard of een gebrek van die zaak.
Artikel 952
De verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet
of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.
Artikel 953
Indien een verzekering tegen aansprakelijkheid bepaalde erkenningen door de
verzekerde verbiedt, heeft overtreding van dat verbod geen gevolg voor zover
de erkenning juist is. Een verbod tot erkenning van feiten heeft nimmer gevolg.
Artikel 954
1. Indien in geval van een verzekering tegen aansprakelijkheid de verzekeraar
ingevolge artikel 941 de verwezenlijking van het risico is gemeld, kan de benadeelde
verlangen, dat indien de verzekeraar een uitkering verschuldigd is, het bedrag
dat de verzekerde daarvan ter zake van de schade van de benadeelde door dood
of letsel te vorderen heeft, aan hem wordt betaald.
2. De benadeelde kan zonder melding deze betaling verlangen indien de verzekerde
een rechtspersoon was die heeft opgehouden te bestaan en de verplichting tot
vergoeding van de schade van de benadeelde niet op een ander is overgegaan.
3. Indien de benadeelde zijn in lid 1 bedoelde bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend,
kan de verzekeraar slechts bevrijdend aan de verzekerde betalen nadat hij de
benadeelde tevergeefs verzocht heeft binnen vier weken mede te delen of hij
deze bevoegdheid wil uitoefenen, of indien deze daarvan afstand heeft gedaan.
4. De verzekerde is niet bevoegd ten nadele van de benadeelde over zijn vordering
op de verzekeraar te beschikken, voorzover deze vordering schade door dood of
letsel betreft, noch is deze vordering in zoverre voor anderen dan de benadeelde
vatbaar voor beslag.
5. Voorzover de verzekeraar in verband met overschrijding van een verzekerde
som tot minder gehouden is dan het bedrag waarvoor de verzekerde aansprakelijk
is, wordt de verschuldigde uitkering naar evenredigheid toegerekend aan de schade
van elk der benadeelden alsmede, voorzover zij benadeelden betreft met zowel
schade door dood of letsel als andere schade, aan deze onderscheiden schadesoorten.
Niettemin blijft de verzekeraar die, onbekend met het bestaan van vorderingen
van andere benadeelden, te goeder trouw aan een benadeelde of de verzekerde
een groter bedrag dan het aan deze toekomende deel heeft uitgekeerd, jegens
de andere benadeelden slechts gehouden tot het beloop van het overblijvende
gedeelte van de verzekerde som. De betaling aan de benadeelden kan worden opgeschort
voorzover in verband met het in de eerste zin bepaalde op redelijke gronden
kan worden betwijfeld welk bedrag dient te worden voldaan.
6. De benadeelde die ter zake van zijn schade door dood of letsel een rechtsvordering
instelt tegen de verzekeraar, is daartoe slechts bevoegd indien hij er zorg
voor draagt dat de verzekerde tijdig in het geding wordt geroepen. Dit lijdt
uitzondering in het geval, bedoeld in lid 2.
7. De leden 1 tot en met 6 missen toepassing voor zover de benadeelde schadeloos
is gesteld of voor zover hem door de wet jegens de verzekeraar een eigen recht
op schadevergoeding is toegekend.
Artikel 955
1. De verzekerde som is het hoogste bedrag van de schadevergoeding tot uitkering
waarvan de verzekeraar als gevolg van eenzelfde voorval kan worden verplicht,
behoudens het bij artikel 959 bepaalde.
2. Door een uitkering als bedoeld in lid 1, wordt de verzekerde som niet verminderd.
Artikel 956
Een gebouw is naar zijn herbouwwaarde, en andere zaken zijn naar hun vervangingswaarde
verzekerd. Vervangingswaarde is het bedrag benodigd voor het verkrijgen van
naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken.
Artikel 957
1. Zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de verwezenlijking van het
risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn, is
elk hunner, naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht binnen redelijke
grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de
schade kunnen leiden.
2. De verzekeraar vergoedt de kosten aan het nemen van de in lid 1 bedoelde
maatregelen verbonden, en de schade aan zaken die daarbij worden ingezet.
3. Indien de verzekerde de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen,
kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt.
Artikel 958
1. Er is totaal verlies, wanneer een zaak:
a. is tenietgegaan,
b. zo is beschadigd dat zij heeft opgehouden een zaak van de verzekerde soort
te zijn, of
c. buiten de macht van de verzekerde is geraakt en herkrijging niet is te verwachten.
2. Bij totaal verlies vergoedt de verzekeraar de waarde van het verzekerde belang
bij de zaak.
3. Heeft de verzekeraar in het geval van lid 1 onder c voldaan aan zijn verplichting
en wordt het daarna mogelijk de zaak te herkrijgen, dan heeft de verzekeraar
ter keuze van de verzekerde recht op terugbetaling van de vergoeding of op overdracht
van de zaak.
4. De verzekeraar vergoedt in geval van verzekering tegen vervangings-, herbouw-
of nieuwwaarde bij gedeeltelijke schade te zijner keuze hetzij de kosten van
herstel en de waardevermindering naar verkoopwaarde ondanks herstel, hetzij
de verzekerde waarde van de onbeschadigde zaak verminderd met de verkoopwaarde
van de restanten.
5. Indien het bedrag van de verzekerde som lager is dan de waarde die aan de
schadeberekening ten grondslag ligt, wordt de vergoeding volgens de leden 2
en 4 verminderd naar evenredigheid van hetgeen dat bedrag lager is dan de waarde.
Artikel 959
1. De in artikel 957 bedoelde vergoeding en de redelijke kosten tot het vaststellen
van de schade gemaakt, komen ten laste van de verzekeraar, ook al zou daardoor,
tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden.
2. Indien de naar de grondslag van de verzekering berekende waarde van de onbeschadigde
zaak niet ten volle is verzekerd, komt de in artikel 957 bedoelde vergoeding
slechts met overeenkomstige toepassing van artikel 958 lid 5 ten laste van de
verzekeraar.
Artikel 960
De verzekerde zal krachtens de verzekering geen vergoeding ontvangen waardoor
hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken. De vorige zin mist toepassing
bij voorafgaande taxatie van de waarde van een zaak tot stand gekomen krachtens
een aan een deskundige opgedragen beslissing of krachtens een beslissing van
partijen overeenkomstig het advies van een deskundige.
Artikel 961
1. Indien dezelfde schade door meer dan een verzekering wordt gedekt, kan de
verzekerde met inachtneming van artikel 960 elke verzekeraar aanspreken. De
verzekeraar is daarbij bevoegd de nakoming van zijn verplichting tot schadevergoeding
op te schorten totdat de verzekerde de andere verzekeringen heeft genoemd.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt met schade die door een verzekering wordt
gedekt gelijkgesteld schade die door de verzekeraar onverplicht wordt vergoed.
3. De verzekeraars hebben onderling verhaal opdat ieder zijn deel draagt, naar
evenredigheid van de bedragen waarvoor een ieder afzonderlijk kan worden aangesproken.
Verzekeraars hebben op gelijke voet onderling verhaal voor hun redelijke kosten
tot het vaststellen van de schade, alsmede voor hun redelijke kosten van verweer
in en buiten rechte. De verzekerde is jegens de verzekeraars afzonderlijk verplicht
zich te onthouden van elke gedraging die ten koste van dezen afbreuk doet aan
hun onderling verhaal.
4. De bij eenzelfde verzekering betrokken verzekeraars zijn niet verder aansprakelijk
dan voor hun evenredig deel van hetgeen in totaal ten laste van die verzekering
komt.
Artikel 962
1. Indien de verzekerde terzake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering
vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze
van subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet verplicht,
die schade vergoedt. De verzekerde moet zich, nadat het risico zich heeft verwezenlijkt,
onthouden van elke gedraging welke aan het recht van de verzekeraar tegen die
derden afbreuk doet.
2. De verzekeraar kan de vordering waarin hij is gesubrogeerd, of die hij door
overdracht heeft verkregen, niet ten nadele van het recht op schadevergoeding
van de verzekerde uitoefenen.
3. De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een mede-verzekerde,
de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de geregistreerde partner
van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten
in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer of de werkgever van de
verzekerde, of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde.
Deze regel geldt niet voor zover zulk een persoon jegens de verzekerde aansprakelijk
is wegens een omstandigheid die afbreuk zou hebben gedaan aan de uitkering,
indien die omstandigheid aan de verzekerde zou zijn toe te rekenen.
Artikel 963
1. Van de artikelen 960 en 962 lid 2 en lid 3, eerste zin, kan niet worden afgeweken.
2. Van artikel 953 kan niet ten nadele van de verzekerde worden afgeweken.
3. Van artikel 947, tweede zin, kan niet ten nadele van de derde worden afgeweken.
4. Van artikel 954 kan niet ten nadele van de benadeelde worden afgeweken.
5. Van artikel 957 lid 2 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde
worden afgeweken.
6. Van artikel 959 lid 1 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde
worden afgeweken voor zover de in dit lid bedoelde kosten niet het bedrag overschrijden
dat gelijk is aan de verzekerde som en de verzekeringnemer een natuurlijk persoon
is die de verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf
heeft gesloten.
Afdeling 3. Sommenverzekering terug naar index
§ 1. Algemene bepalingen terug naar index
Artikel 964
Sommenverzekering is de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre
met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonsverzekering
en bij verzekeringen welke daartoe bij algemene maatregel van bestuur, zonodig
binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangewezen.
Artikel 965
In deze afdeling wordt verstaan onder verzekerde: degene op wiens leven of gezondheid
de verzekering betrekking heeft; onder begunstigde: degene die tot het ontvangen
van een uitkering is aangewezen. Onder uitkering zijn de bedragen, bedoeld in
de artikelen 978 lid 2, 980 lid 2, 981 en 983 begrepen.
Artikel 966
1. De verzekeringnemer kan door schriftelijke mededeling aan de verzekeraar:
a. zichzelf of, al dan niet naast zichzelf, één of meer derden
als begunstigde aanwijzen, hetzij als hoofdgerechtigde, hetzij als beperkt gerechtigde;
b. het recht op uitkering onder bewind stellen;
c. een beschikking als onder a of b bedoeld herroepen of wijzigen.
2. De verzekeraar kan een aanwijzing of een wijziging daarvan afwijzen, indien
zij de nakoming van zijn uitkeringsverplichting onredelijk zou bemoeilijken.
Hij oefent dit recht uit door binnen een maand na de aanwijzing of de wijziging
de verzekeringnemer van zijn afwijzing in kennis te stellen.
3. Het bewind over een recht op uitkering heeft dezelfde rechtsgevolgen als
een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande dat:
a. de termijnen bedoeld in de artikelen 178, 179 lid 2 en 180 lid 2 van Boek
4 aanvangen op het tijdstip waarop de uitkering of de eerste van een reeks uitkeringen
opeisbaar wordt, en
b. het bewind, voor zover het niet in het belang van een ander dan de begunstigde
is ingesteld, ook eindigt wanneer de verzekeringnemer en de begunstigde een
gemeenschappelijk besluit tot opheffing schriftelijk ter kennis van de bewindvoerder
brengen.
4. Een aanwijzing van een begunstigde als hoofdgerechtigde tot zekerheid geldt
als een aanwijzing als pandhouder. Op een aanwijzing als hoofdgerechtigde tot
aflossing van een schuld is de vorige zin van overeenkomstige toepassing, tenzij
de aanwijzing is beperkt tot hetgeen ter zake aan de begunstigde is verschuldigd.
Artikel 967
1. Tenzij van een andere bedoeling blijkt, vervalt de aanwijzing van een begunstigde,
indien hij overlijdt vóórdat:
a. hij de aanwijzing heeft aanvaard, of
b. een uitkering waarop de aanwijzing betrekking had, opeisbaar is geworden.
2. Is de begunstigde in hoedanigheid aangeduid, dan wordt de aanwijzing vermoed
te zijn gedaan ten behoeve van hem die deze hoedanigheid bezit ten tijde dat
de aanwijzing volgens artikel 968, onder b tot en met d, onherroepelijk wordt.
Indien de begunstigde zowel bij naam als in hoedanigheid is aangeduid, wordt
de aanwijzing vermoed te zijn gedaan ten behoeve van de bij naam aangewezen
begunstigde.
3. In afwijking van het in lid 2 bepaalde strekt de begunstiging steeds ten
behoeve van de begunstigde wiens aanwijzing door aanvaarding onherroepelijk
is geworden, terwijl hij de in de aanwijzing aangeduide hoedanigheid bezat.
4. Zijn de als zodanig aangeduide erfgenamen van de verzekeringnemer of van
de verzekerde als begunstigden aangewezen, dan worden daaronder diegenen verstaan
die als erfgenamen tot de nalatenschap zijn geroepen, ongeacht of zij haar hebben
aanvaard. Zij zijn tot de uitkering gerechtigd in dezelfde verhouding als waarin
zij tot de nalatenschap zijn geroepen.
5. Is de nalatenschap van de verzekeringnemer of van de verzekerde als begunstigde
aangewezen, dan komt het recht op uitkering toe aan de erfgenamen die de nalatenschap
hebben aanvaard. Zij zijn tot de uitkering gerechtigd in dezelfde verhouding
als waarin zij in de nalatenschap delen.
6. Zijn als zodanig aangeduide kinderen als begunstigden aangewezen, dan worden
daaronder hun afstammelingen bij plaatsvervulling begrepen.
7. Indien een uitkering door de dood van de verzekerde opeisbaar wordt en deze
en een begunstigde derde gelijktijdig zijn overleden, dan wel indien beiden
zijn gestorven en men niet kan weten wie het eerst is overleden, valt, tenzij
van een andere bedoeling blijkt, de uitkering niet aan die begunstigde ten deel.
8. Zolang geen derde als begunstigde is aangewezen, komt het recht op uitkering
toe aan de verzekeringnemer. De verzekeringnemer wordt voorts geacht zichzelf
als begunstigde te hebben aangewezen voor het geval dat geen aanwijzing van
een derde als begunstigde gevolg heeft.
Artikel 968
De aanwijzing van een derde als begunstigde kan niet worden herroepen:
a. indien die derde haar heeft aanvaard;
b. indien het risico is geëindigd door het overlijden van de verzekerde;
c. indien een uitkering opeisbaar wordt;
d. indien dit uit de overeenkomst voortvloeit.
Artikel 969
1. De begunstigde derde verkrijgt zijn recht op uitkering door aanvaarding van
zijn aanwijzing. In afwijking van artikel 253 leden 3 en 4 van Boek 6 kan hij
slechts aanvaarden door een tot de verzekeraar gerichte verklaring. Tenzij de
aanwijzing onherroepelijk is volgens artikel 968, onder b tot en met d, kan
de begunstigde slechts schriftelijk aanvaarden met op gelijke wijze aan de verzekeraar
kenbaar gemaakte toestemming van de verzekeringnemer.
2. Is de aanwijzing volgens artikel 968, onder b tot en met d, onherroepelijk,
dan kan de begunstigde derde zijn aanwijzing door een tot de verzekeraar gerichte
verklaring afwijzen.
3. De begunstigde derde maakt de aanvaarding van zijn aanwijzing ongedaan door
afstand te doen van zijn recht op uitkering.
Artikel 970
1. De rechten van de verzekeringnemer uit een sommenverzekering kunnen, onverminderd
de tweede zin, slechts gezamenlijk worden overgedragen. Uit een sommenverzekering
voortvloeiende vorderingsrechten kunnen afzonderlijk worden overgedragen, voor
zover uit de wet of de overeenkomst niet anders voortvloeit.
2. Levering van rechten uit een verzekering vereist een daartoe bestemde akte
en schriftelijke mededeling daarvan aan de verzekeraar door de vervreemder of
de verkrijger.
Artikel 971
1. Bij het vestigen van een pandrecht op uit een sommenverzekering voortvloeiende
rechten mist artikel 239 van Boek 3 toepassing.
2. Indien het pandrecht rust op een recht op uitkering, treedt voor de toepassing
van de artikelen 246 en 253 van Boek 3 en artikel 490b van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering de hoofdgerechtigde voor de pandgever in de plaats. Heeft een
als hoofdgerechtigde aangewezen derde zijn aanwijzing nog niet aanvaard, dan
stelt de pandhouder de derde daartoe in de gelegenheid.
3. In afwijking van lid 2 kan de pandhouder een overschot als bedoeld in artikel
253 lid 1, tweede zin, van Boek 3 ook afdragen aan de verzekeraar. De verzekeraar
is het bedrag verschuldigd aan de hoofdgerechtigde.
Artikel 972
1. De verzekeringnemer kan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende rechten slechts
uitoefenen met schriftelijke toestemming:
a. van de begunstigde, wanneer een aanwijzing volgens artikel 968 onherroepelijk
is;
b. van de beperkt gerechtigde, wanneer een beperkt recht is gevestigd op de
voor de verzekeringnemer uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, dan wel
op het recht op een uitkering.
2. Indien uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten niet zou leiden tot wijziging
van de rechtspositie van de begunstigde, onderscheidenlijk de beperkt gerechtigde,
is daarvoor diens toestemming niet vereist.
Artikel 973
Aan de overeenkomst kunnen geen rechten worden ontleend door degeen die onherroepelijk
veroordeeld is ter zake dat hij de verwezenlijking van het risico opzettelijk
teweeg heeft gebracht of daaraan opzettelijk meegewerkt heeft.
Artikel 974
Van de vormvoorschriften van de artikelen 966 lid 1 en 969 lid 1, tweede zin,
en van de artikelen 972 en 973 kan niet worden afgeweken.
§ 2. Levensverzekering
terug naar index
Artikel 975
Levensverzekering is de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering
met dien verstande dat ongevallenverzekering niet als levensverzekering wordt
beschouwd.
Artikel 976
De artikelen 978 lid 1, 980 lid 1 en 981, en artikel 986 voor zover het op deze
bepalingen betrekking heeft, missen toepassing bij verzekeringen strekkende
tot voorziening in de kosten van lijkbezorging. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen hiervoor nadere maatstaven worden gesteld. De waarde van deze verzekeringen
en de uit deze verzekeringen voortvloeiende rechten zijn niet vatbaar voor beslag
en blijven buiten het faillissement van of de toepassing van de schuldsaneringsregeling
op de verzekeringnemer en vereffening van zijn nalatenschap.
Artikel 977
1. Behoudens het elders in deze titel bepaalde kan de verzekering niet door
de verzekeraar worden opgezegd of ontbonden, noch krachtens enig beding vervallen.
De eerste zin staat niet in de weg aan een beding dat de verzekering eindigt
of door de verzekeraar kan worden opgezegd, indien zij als gevolg van in de
overeenkomst voorziene verrekening van premie, bedongen rente en kosten niet
langer premievrije waarde of afkoopwaarde heeft.
2. Behoudens het elders in deze afdeling bepaalde kan de verzekeraar de verzekering
slechts afkopen of premievrij voortzetten met medewerking van de verzekeringnemer,
verkregen na het aangaan van de overeenkomst.
Artikel 978
1. De verzekeringnemer heeft het recht de verzekering, voor zover deze stellig
voorziet in een of meer uitkeringen, geheel of gedeeltelijk door de verzekeraar
te doen afkopen. Door afkoop eindigt de verzekering, behoudens voor zover uit
de verzekering nog uitkeringen kunnen voortvloeien. De afkoopwaarde komt de
verzekeringnemer toe.
2. Indien de verzekering premievrije waarde heeft, komt de verzekeringnemer
het recht toe, haar premievrij te doen voortzetten. Dit recht kan worden uitgesloten
voor het geval dat bij premievrijmaking tegen verminderde bedragen de hoogte
van de verminderde uitkering of uitkeringen beneden een bij algemene maatregel
van bestuur vast te stellen grens zou blijven.
Artikel 979
1. De verzekeringnemer heeft het recht de verzekering als bedoeld in artikel
978 lid 1 tot het bedrag van de afkoopwaarde bij de verzekeraar te belenen op
bij deze gebruikelijke voorwaarden.
2. De verzekeraar mag het bedrag dat hij ter zake van de belening betaalt, vermeerderd
met rente en kosten, voor zover het hem niet wordt terugbetaald, in mindering
brengen op de contante waarde van periodieke uitkeringen, en inhouden op betalingen
uit hoofde of ten laste van de verzekering.
Artikel 980
1. Het niet-betalen van vervolgpremie heeft eerst gevolg, indien de verzekeraar
na de vervaldag de verzekeringnemer, de begunstigde, indien deze zijn aanwijzing
heeft aanvaard, de pandhouder en de beslaglegger door een mededeling op dat
gevolg heeft gewezen en betaling binnen een daarbij op ten minste één
maand gestelde termijn is uitgebleven.
2. Indien betaling is uitgebleven, wordt de verzekering die premievrije waarde
heeft, premievrij voortgezet of, indien de overeenkomst daarin voorziet, voortgezet
door middel van verrekening van de premie en de bedongen rente en kosten met
de afkoopwaarde. Bestaat geen recht op voortzetting als in de vorige zin bedoeld,
dan eindigt de verzekering, en heeft de verzekeringnemer bij een verzekering
die afkoopwaarde heeft, recht op die waarde.
3. In afwijking van lid 1 kan worden bedongen dat van de vervaldag af rente
en kosten verschuldigd zijn.
Artikel 981
Overlijdt de verzekerde ten gevolge van een van het risico uitgesloten oorzaak
en heeft de verzekering afkoopwaarde, dan wordt de verzekeraar een bedrag verschuldigd
gelijk aan de afkoopwaarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
Dat bedrag komt de begunstigde toe. Heeft de verzekering geen afkoopwaarde,
maar wel premievrije waarde, dan wordt de verzekeringnemer geacht de dag vóór
het overlijden het recht te hebben uitgeoefend als bedoeld in artikel 978 lid
2 en wordt de verzekerde geacht te zijn overleden door een niet van het risico
uitgesloten oorzaak.
Artikel 982
1. Indien de leeftijd of het geslacht van de verzekerde onjuist is opgegeven,
wordt de verzekering geacht te zijn gesloten tot de aan de juiste leeftijd of
het juiste geslacht aangepaste uitkering, of uitkeringen, bij handhaving van
hetgeen omtrent de premiebetaling is overeengekomen. De artikelen 929 en 930
en 983 missen in zoverre toepassing.
2. Lid 1 mist toepassing indien de verzekeraar bij kennis van de juiste leeftijd
of het juiste geslacht geen verzekering zou hebben gesloten.
Artikel 983
1. Indien een verzekering die de verzekeringnemer krachtens wet of overeenkomst
kan doen afkopen, overeenkomstig artikel 929 wordt opgezegd, verkrijgt de verzekeringnemer
recht op de afkoopwaarde van de dag vóór haar beëindiging.
2. De begunstigde verkrijgt recht op een op gelijke wijze berekend bedrag, indien
de verzekeraar bij het einde van het risico een beroep doet op de gevolgen van
het niet nakomen van artikel 928. Zou echter de toepassing van artikel 930 lid
2 of 3 tot een hogere uitkering leiden, dan verkrijgt de begunstigde daarop
aanspraak.
3. De verzekeraar die ingevolge artikel 929 de verzekeringnemer op het niet
nakomen van artikel 928 wijst onder voorbehoud van zijn rechten of die de gevolgen
van dat niet nakomen inroept, stelt de begunstigde die zijn aanwijzing heeft
aanvaard, en de pandhouder daarvan in kennis. In het geval, bedoeld in de eerste
zin, stelt de verzekeraar ook de beslaglegger in kennis, tenzij nog geen verklaring
als bedoeld in artikel 476a, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
is gedaan.
Artikel 984
1. Rust een pandrecht op de rechten van de verzekeringnemer, dan kan de pandhouder
de verzekering doen afkopen, tenzij de verzekeringnemer de bevoegdheid mist
de verzekering te doen afkopen. Tevens kan de pandhouder de begunstiging wijzigen
ten behoeve van de verzekeringnemer, voor zover deze niet onherroepelijk is.
Hij kan de verzekering slechts doen afkopen indien de schuldenaar in verzuim
is gekomen en nadat hij daarna zijn voornemen tot het doen afkopen ten minste
vier weken tevoren, bij aangetekende brief of bij deurwaardersexploit, aan de
verzekeringnemer heeft medegedeeld. De verzekeraar is niet gehouden te onderzoeken
of de schuldenaar in verzuim is. De pandhouder doet een afschrift van de brief
of het exploit, bedoeld in de derde zin, toekomen aan de verzekeraar.
2. Om de verzekering te kunnen doen afkopen, dient de pandhouder bij de mededeling
van een voornemen van afkoop tevens te vermelden dat de verzekeringnemer, tenzij
deze bevoegdheid is uitgesloten, de verzekering binnen de termijn van vier weken,
bedoeld in lid 1, kan belenen ter voldoening, voor zover mogelijk, van hetgeen
aan de pandhouder verschuldigd is.
3. Heeft de pandhouder de verzekering doen afkopen of de verzekeringnemer deze
overeenkomstig lid 2 beleend, dan rust het pandrecht nog slechts op de vordering
ter zake van die afkoop of die belening.
4. De pandhouder is niet bevoegd tot verkoop overeenkomstig artikel 248 van
Boek 3.
Artikel 985
Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart
door verloop van vijf jaar na de dag waarop die vordering opeisbaar is geworden,
tenzij een langere termijn is bedongen.
Artikel 986
1. Van artikel 984 kan niet worden afgeweken.
2. Van de artikelen 977, 981 en 982 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer,
de begunstigde of de pandhouder worden afgeweken.
3. Van de artikelen 978 lid 2, 980, en 983 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer,
de begunstigde, de pandhouder of de beslaglegger worden afgeweken, indien de
verzekeringnemer is een natuurlijk persoon en deze de verzekering sluit anders
dan in verband met de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4. Beperking of uitsluiting van het recht, bedoeld in artikel 978 lid 1, kan
niet worden tegengeworpen aan schuldeisers van de verzekeringnemer, de curator
in het faillissement van de verzekeringnemer, diens bewindvoerder in geval van
surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling,
dan wel de vereffenaar van de nalatenschap van de verzekeringnemer. Bij een
verzekering die recht geeft op periodieke uitkeringen of verstrekkingen, mist
de eerste zin toepassing voor zover de ter zake voldane premies, mede op de
grond dat de verzekering bepaalt dat zij niet kan worden afgekocht, voor de
heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking konden worden genomen voor de
bepaling van het belastbaar inkomen uit werk en woning.
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten; titel 18. Lijfrente terug naar index
Artikel 990
Lijfrente is het van het in leven zijn van één of meer personen
afhankelijke recht op een periodieke uitkering in geld.
Artikel 991
1. Indien een uitkering op de vervaldag niet is betaald en ook binnen een maand
na een schriftelijke aanmaning nog niet is voldaan, kan de gerechtigde de lijfrente,
voor zover nog verschuldigd, bij een schriftelijke mededeling aan de schuldenaar
omzetten in een vordering tot vergoeding van het bedrag dat is vereist voor
het kopen van een gelijke lijfrente.
2. Nochtans is de schuldenaar van de lijfrente bevoegd de nakoming van zijn
verbintenis op te schorten indien hij op redelijke gronden betwijfelt of het
lijf nog in leven is.
Artikel 992
Over een periode waarin het lijf overlijdt, is de rente slechts verschuldigd
naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij heeft geleefd. Indien de rente
vooruit moest worden betaald blijft zij over de gehele termijn verschuldigd.