Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 22 april 2003, nummer CPP2002/3490M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Met betrekking
tot de per 1 januari 2001 ingevoerde kapitaalverzekering eigen woning heb
ik onder meer via de beleidsbesluiten “Vragen en antwoorden inzake het nieuwe
belastingstelsel” al diverse vragen beantwoord.
Hoewel de
kapitaalverzekering eigen woning een nieuw fiscaal begrip is, is gebleken dat
een deel van de beleidsvragen die van belang waren onder het regime voor
kapitaalverzekeringen van de Wet IB 1964, ook voor de kapitaalverzekering eigen
woning relevant blijft. Voor de Wet IB 1964 was het beleid terzake van deze
vragen opgenomen in onderdeel D van de drie beleidsbesluiten “Vragen en
antwoorden Brede herwaardering” (speciale uitgave Infobulletin mei 1994, het
besluit van 30 maart 1998, nr. DB 98/1230M en het besluit van 29 november
2001, nr. CPP2001/1679M). Hieronder geef ik de desbetreffende vragen en
antwoorden weer. Tussen haakjes is het oude onderdeelnummer weergegeven.
In artikel 3.116, tweede lid, onderdeel b en in artikel 3.118, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 is de zogenoemde bandbreedte-eis opgenomen. Deze eis houdt in dat de hoogste premie niet meer mag bedragen dan het tienvoud van de laagste. In artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 is aangegeven welke premie-elementen meetellen (meetel-regel) als premies voor kapitaalsuitkeringen bij leven en ten gevolge van overlijden. Geldt deze meetel-regel van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001, ook voor de bandbreedte-eis? (D18)
Ja. De meetel-regel van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001, geldt evenzeer voor de bandbreedte-eis.
In artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 is bepaald welke premie-elementen meetellen als premies voor kapitaalsuitkeringen bij leven en ten gevolge van overlijden. Wat zijn de gevolgen indien de grenzen van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 worden overschreden? (D19)
De genoemde bepaling is een "voorzover-bepaling". In zoverre de grenzen daarvan worden overschreden, tellen de desbetreffende premie-elementen niet mee als premies ter bepaling van het rente-element in de kapitaalsuitkering. Evenmin tellen die premie-elementen in zoverre mee voor de bandbreedte-eis.
Voor de toepassing van de in artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 opgenomen meetel-regel, dient te worden bezien of meeverzekerde uitkeringen gezamenlijk niet meer bedragen dan driemaal het verzekerde kapitaal bij leven dan wel ten gevolge van overlijden. Op welke wijze dient in dit verband te worden omgegaan met een meeverzekerd recht op periodieke uitkeringen ter zake van invaliditeit? (D22)
Het recht op de periodieke uitkeringen betreft geen kapitaalsuitkering. Het premie-element voor dat meeverzekerde recht telt dan ook niet mee voor de toepassing van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001. Het desbetreffende premie-element dient te worden afgesplitst van de premie voor de kapitaalverzekering eigen woning en kan in aanmerking komen voor aftrek als een uitgave voor inkomensvoorzieningen ingevolge artikel 3.124, onderdeel c, van de Wet IB 2001.
Hoe dient de meetel-regel van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 te worden toegepast indien bij de kapitaalverzekering eigen woning premievrijstelling bij invaliditeit is meeverzekerd? Is bij een dergelijke vrijstelling van premiebetaling sprake van een uitkering? (D23)
In de parlementaire stukken inzake artikel 26a van de Wet IB 1964, waaraan artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 rechtstreeks is ontleend, is tot uitdrukking gebracht dat vrijstelling van premiebetaling bij invaliditeit in het voorkomende geval niet leidt tot een feitelijke uitkering. Deze verzekeringscomponent speelt derhalve geen rol bij de beoordeling of de meeverzekerde kapitalen niet meer bedragen dan driemaal het verzekerde kapitaal bij leven of ten gevolge van overlijden. Het premie-element dat is betaald voor de vrijstelling van premiebetaling bij invaliditeit telt derhalve zonder meer mee als premie voor de toepassing van de saldomethode en voor de bandbreedte-eis van artikel 3.116, tweede lid, onderdeel b en artikel 3.118, eerste lid, van de wet IB 2001.
Hoe dient met betrekking tot de meetel-regel van artikel 3.116, zevende lid, van de Wet IB 2001 te worden gehandeld indien de meeverzekerde uitkering geen gelijkenis vertoont met de "hoofdverzekering"? Te denken valt bij voorbeeld aan de situatie waarin bij invaliditeit een vaste reeks van uitkeringen - niet zijnde een recht op periodieke uitkeringen - is meeverzekerd. (D24)
De meeverzekerde uitkeringen dienen voor de toepassing van de meetel-regel zo veel mogelijk te worden omgerekend naar de verzekerde grootheid van de hoofdverzekering. Het tijdstip van waardering is daarbij het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst dan wel latere wijziging daarvan. Daarbij zijn de verzekerde kapitalen relevant en niet eventuele niet-gegarandeerde winstuitkeringen. In het gegeven voorbeeld dient naar het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst de waarde van de reeks vaste uitkeringen te worden herleid tot één verzekerd kapitaal.
In artikel 3.118 van de Wet IB 2001, zijn de voorwaarden opgenomen voor vrijstelling van de rente die is begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning. Gelden de vrijstellingen voor kapitaalverzekeringen eigen woning op verzoek, of zijn deze in voorkomende gevallen zonder meer van toepassing? (D3)
De vrijstellingen voor kapitaalverzekeringen eigen woning zijn van toepassing indien met betrekking tot de desbetreffende kapitaalverzekering is voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Een keuzemogelijkheid is derhalve niet aanwezig; de vrijstellingen zijn imperatief. Het is dan ook niet mogelijk met betrekking tot een kapitaalsuitkering waarin slechts een gering rente-element aanwezig is, te verzoeken om het achterwege laten van een vrijstelling. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule in dergelijke gevallen worden door mij niet gehonoreerd.
In artikel 2.15 en 2.17 van de Wet IB 2001 zijn regels gegeven voor inkomenstoerekening van inkomensbestanddelen van minderjarige kinderen en partners. Hoe werken deze regels uit voor de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.118 van de Wet IB 2001? (D4)
De vrijstellingen gelden per belastingplichtige en zijn niet overdraagbaar. Zij gaan vooraf aan de inkomenstoerekening van artikel 2.15 dan wel 2.17 van de Wet IB 2001. De wettelijke systematiek houdt immers in dat eerst dient te worden vastgesteld of, en zo ja tot welk bedrag, door een belastingplichtige inkomsten worden genoten. Pas daarna komt de inkomenstoerekening op de voet van de eerder genoemde artikelen aan de orde. Dit betekent dat voor zover de rente begrepen in een kapitaalsuitkering op de voet van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 is vrijgesteld, inkomenstoerekening van die rente aan de ouder, respectievelijk de partner niet aan de orde is.
Zoals in de voorgaande vraag is weergegeven zijn de vrijstellingen van artikel 3.118, Wet IB 2001 niet overdraagbaar tussen partners. Hoe kan toch worden bewerkstelligd dat beide partners gebruik maken van de vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning?(D5)
Teneinde gezamenlijk een zo hoog mogelijk bedrag aan vrijstellingen te kunnen benutten, zullen partners er voor moeten zorgdragen dat beiden zelfstandig begunstigde zijn van één of meer kapitaalsuitkeringen. In afwijking hiervan is in artikel 3.118, zevende lid, van de Wet IB 2001 geregeld dat bij een uitkering in verband met het overlijden van de partner, de zogenoemde life-timevrijstelling wordt verhoogd met het vrijstellingsbedrag dat bij de overleden partner nog niet in aanmerking is genomen. Dat bedrag van de verhoging bedraagt echter maximaal de uitkering uit de kapitaalverzekering ten gevolge van het overlijden van de partner.
Wat houdt het begrip "jaarlijks premies zijn voldaan" in als bedoeld in artikel 3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001. (D8)
Evenals onder de Wet IB 1964 dient voor het begrip jaar te worden uitgegaan van het verzekeringsjaar en niet van het kalenderjaar. Het verzekeringsjaar begint op het tijdstip van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De term "jaarlijks" houdt in dat onafgebroken – dat wil zeggen in elk jaar - gedurende 15 onderscheidenlijk 20 jaren premies dienen te worden voldaan teneinde voor de desbetreffende vrijstellingen in aanmerking te kunnen komen. Daarbij kan het uiteraard ook gaan om bijvoorbeeld maandelijks of driemaandelijks verschuldigde premies. Voor de bandbreedte-eis worden de in totaal in het verzekeringsjaar betaalde premies in aanmerking genomen.
In artikel
3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn de voorwaarden opgenomen voor de
vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning. Indien ten minste 20 jaren
jaarlijks premies zijn voldaan geldt de hoge vrijstelling van maximaal € 134.500
per persoon. Indien tenminste 15 jaren jaarlijks premies zijn voldaan geldt lage
vrijstelling van € 30.500 per persoon (bedragen 2003).
Indien een kapitaalsuitkering bij leven wordt
genoten onder zodanige voorwaarden dat daarop zowel de vrijstelling ter zake van
een verzekering waarvoor ten minste 20 jaren jaarlijks premies zijn voldaan,
alsmede de vrijstelling ter zake van een verzekering waarvoor ten minste 15
jaren jaarlijks premies zijn voldaan kan worden toegepast, hoe dienen dan de
vrijstellingen te worden toegepast? (D6)
Antwoord
In een dergelijk geval dient te worden uitgegaan van de voor de
belastingplichtige meest gunstige wetstoepassing. Dit brengt mee dat de
kapitaalsuitkering wordt afgeboekt van de vrijstelling ter zake van een
verzekering waarvoor ten minste 20 jaar jaarlijks premies zijn voldaan aangezien
de voorwaarden voor die vrijstelling stringenter zijn dan die voor de “lage
vrijstelling”.
Op welke wijze worden de vrijstellingen van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 benut indien meer dan één kapitaalsuitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning in een kalenderjaar wordt ontvangen? (D15)
De vrijstellingen worden toegepast op de kapitaalsuitkeringen in de volgorde van expiratie daarvan.
Het kan voorkomen dat verschillende kapitaalverzekeringen eigen woning expireren op dezelfde datum. In welke volgorde dienen bij meer kapitaalsuitkeringen op één dag de vrijstellingen van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 te worden toegepast? (D16)
In een dergelijk geval dienen de vrijstellingen te worden toegepast op de voor de gerechtigde meest gunstige wijze. Dit brengt derhalve mee dat als eerste op de kapitaalsuitkering met het grootste rente-element - te bepalen volgens de saldomethode van artikel 3.116, zesde lid, van de Wet IB 2001 - voor zover mogelijk de vrijstellingen worden toegepast. Een en ander met inachtneming van het gestelde in antwoord op de hiervoor opgenomen vraag inzake de volgorde van toepassing van de hoge en de lage vrijstelling.
In artikel 3.116, derde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 is onder meer bepaald dat de kapitaalverzekering eigen woning bij vervreemding geacht wordt geheel tot uitkering te zijn gekomen. Kunnen de vrijstellingen van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 ook van toepassing zijn op hetgeen wordt genoten ter zake van een vervreemding? (D21)
Ja. De vrijstellingen van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 kunnen ook van toepassing zijn op hetgeen wordt genoten ter zake van een vervreemding van een kapitaalverzekering eigen woning. Anders dan onder de Wet IB 1964 het geval was, wordt onder de Wet IB 2001 bij een vervreemding van een kapitaalverzekering eigen woning immers de verzekering geacht ook en geheel tot uitkering te zijn gekomen bij de verzekeringnemer (artikel 3.116, derde lid, slot, van de Wet IB 2001). Voorwaarde om voor de vrijstellingen in aanmerking te komen is uiteraard wel dat wordt voldaan aan alle vereisten van artikel 3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001.
Een van de voorwaarden voor de vrijstelling voor een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.118 van de Wet IB 2001, is dat tenminste 15 jaren jaarlijks premies worden voldaan. Indien ter zake van een kapitaalverzekering eigen woning een gedeeltelijke kapitaalsuitkering door de verzekeraar wordt voldaan terwijl nog geen 15 jaren jaarlijks premies zijn voldaan, kan dan nog op enigerlei wijze worden bewerkstelligd dat die vrijstellingen gelden voor de toekomstige uitkering(en) uit die verzekering? (D33)
Nee. Anders dan onder de Wet IB 1964, wordt onder de Wet IB 2001 door de gedeeltelijke uitkering, ingevolge artikel 3.116, derde lid, van de Wet IB 2001, de gehele verzekering geacht tot uitkering te zijn gekomen. Op de (fictieve) uitkering is geen vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning van toepassing omdat nog geen 15 jaren premies zijn voldaan. De verzekering gaat vanaf het moment van de uitkering behoren tot box 3. De toekomstige uitkering(en) zal (zullen) dan ook niet meer afzonderlijk worden belast in box 1.
In artikel 3.118, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 is de zogenoemde bandbreedte-eis opgenomen. Deze eis houdt in dat de hoogste premie niet meer mag bedragen dan het tienvoud van de laagste. Indien met betrekking tot een kapitaalverzekering eigen woning de voor vrijstelling vereiste 15 of 20 jaren - in termen van verzekeringsjaren, niet kalenderjaren - exact zijn vol gemaakt met onafgebroken premiebetaling en er wordt voordat de verzekering tot uitkering komt vervolgens nog één maandpremie voldaan die een twaalfde beloopt van de op jaarbasis voldane premies, is dan sprake van overschrijding van de bandbreedte-eis? (D35 + D43 +D44)
Nee. Voor de bepaling of aan de bandbreedte-eis wordt voldaan, wordt uitgegaan van de premies die in totaal op jaarbasis werden voldaan. Het kan daarbij gaan om maandpremies, kwartaalpremies enz. In de vraagstelling betreft het een situatie waarin de laatste verzekeringsperiode van de kapitaalverzekering eigen woning niet meer beloopt dan 1 maand alvorens de verzekering tot uitkering komt en tevens wordt beëindigd. Niet gesteld kan worden dat op enigerlei wijze oneigenlijk gebruik aan de orde is indien ter zake van de kapitaalverzekering eigen woning reeds gedurende langere tijd op reguliere basis maandpremies werden voldaan. De laatste maandpremie is in dergelijke gevallen niet meer dan een logisch uitvloeisel van de contractuele voorwaarden en dient om aansluiting te krijgen bij het gewenste tijdstip van het uitkeren van het kapitaal. In dergelijke gevallen komt de genoemde laatste maandpremiebetaling niet in strijd met de bandbreedte-eis van artikel 3.118 Wet IB 2001. Ter voorkoming van misverstand merk ik op dat de maandpremie kan zijn voldaan na enig vol verzekeringsjaar gelegen in de periode nadat reeds 15 onderscheidenlijk 20 jaren premies werden voldaan. Dit antwoord geldt ook in de situatie waarin tevoren jaar- of kwartaalpremies werden voldaan en ook in de situatie dat de kapitaalverzekering eigen woning volledig wordt afgekocht. Het antwoord geldt echter met nadruk niet voor de situatie waarin de kapitaalverzekering eigen woning na de betaling van de laatste maandpremie premievrij wordt voortgezet.
De vraagstelling is identiek aan die van de voorgaande vraag met dien verstande dat ten gevolge van overlijden in het nieuwe verzekeringsjaar niet meer dan één maandpremie is voldaan. (D36)
Nee, er is geen sprake van een overschrijding van de bandbreedte-eis. In de situaties van overlijden wordt de overeenkomst beëindigd als gevolg van overlijden. In dergelijke gevallen is uiteraard geen sprake van oneigenlijk gebruik en brengt een redelijke wetsuitleg mee dat niet wordt geconcludeerd tot strijd met de bandbreedte-eis.
De vrijstelling voor kapitaalverzekeringen als bedoeld in artikel 3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt op grond van artikel 10.1 van de Wet IB 2001 jaarlijks aangepast (inflatiecorrectie). Is voor de hoogte van de maximale vrijstellingen als bedoeld in artikel 3.118, van de Wet IB 2001, relevant het jaar van het aangaan van de overeenkomst of het jaar van het ontvangen van de kapitaalsuitkering? (D37)
De vrijstellingen inclusief inflatiecorrectie worden toegepast op de ontvangen kapitaalsuitkeringen; het jaar van het aangaan van de overeenkomst is hierbij dus niet relevant. Daardoor is het mogelijk dat een belastingplichtige in enig jaar het totale bedrag van de vrijstellingen heeft benut en dat in een jaar daarna als gevolg van de inflatiecorrecties van de vrijstellingsbedragen over latere jaren weer "ruimte" ontstaat een vrijgesteld bedrag aan kapitaalsuitkering te ontvangen.
Door partners (bijvoorbeeld gehuwden) worden in de praktijk onderling verbonden kapitaalverzekeringen eigen woning gesloten bij één verzekeringsmaatschappij. Deze handelwijze vindt plaats om tot een zodanige premiebetaling voor iedere partner te komen dat in het geval een uitkering bij overlijden mocht plaatsvinden, de overblijvende echtgenoot of partner ter zake geen successierecht is verschuldigd op grond van artikel 13 Successiewet. Tellen in dergelijke gevallen de premies ter zake van beide kapitaalverzekeringen mee voor de toepassing van de bandbreedte-eis van artikel 3.118 van de Wet IB 2001? (D42)
Ja. In de in de vraagstelling beschreven situaties vormen de door de beide partners gesloten kapitaalverzekeringen als gevolg van de onderlinge verbindingsclausules één gemengde kapitaalverzekering (uitkering bij en ten gevolge van overlijden). De door beide partners betaalde premies tellen derhalve mee voor de bandbreedte-eis van artikel 3.118 van de Wet IB 2001.
In verband met het aangaan van een hypothecaire lening voor de eigen woning hebben echtgenoten tot meerdere zekerheid van de aflossing van de schuld een kapitaalverzekering eigen woning verpand aan de hypotheeknemer. Beide echtgenoten zijn als tweede begunstigde aangewezen. Als verzekeringnemer is een der echtgenoten opgenomen in de polis. Op welke wijze kan de vrijstelling van artikel 3.118 van de Wet IB 2001 worden toegepast in de hiervoor beschreven specifieke situatie waarin beide echtgenoten als tweede begunstigden zijn opgenomen in de polis en beiden hoofdelijk schuldenaar zijn voor de hypotheekschuld? Kan in dit geval de op einddatum te verschijnen kapitaalsuitkering bij leven worden toegerekend aan de hypotheeknemer, aan beide echtgenoten die als tweede begunstigde staan vermeld op de polis, of dient deze te worden toegerekend aan de verzekeringnemer, zijnde een der echtgenoten? (D45)
Hetgeen een pandnemer uit hoofde van een overdracht tot zekerheid van een kapitaalverzekering voor rekening van de pandgever ontvangt, geldt als een door de pandgever genoten kapitaalsuitkering uit levensverzekering (HR 8 juni 1988, nr. 24.971, BNB 1988/256). Gelet op het feit dat de hypotheeknemer alleen in verband met de verpanding als eerste begunstigde is opgenomen in de polis, kunnen in de beschreven situatie de beide echtgenoten die als begunstigden zijn aangewezen na de hypotheeknemer, als gerechtigden tot de kapitaalsuitkering bij leven op einddatum worden beschouwd voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 3.118 van de Wet IB 2001. Bij wie van de echtgenoten het verzekeringnemerschap berust, is in dit verband zonder betekenis.
Voor de vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning geldt ingevolge artikel 3.118, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 dat de hoogste premie niet meer mag bedragen dan het tienvoud van de laagste. Kan de belastingplichtige die bandbreedte met betrekking tot één kapitaalverzekering benutten door de hoge premie(s) op te nemen in de ene polis en de lage premies in een andere polis, terwijl hij ter zake van beide verzekeringnemer is? (D27)
Ja. De vrijstellingen voor kapitaalsuitkeringen van artikel 3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001 kunnen dan van toepassing zijn, mits uit een verbindingsclausule blijkt dat de twee polissen samen de juridische weergave van één overeenkomst inhouden. In ieder geval dient die verbindingsclausule de bepaling te bevatten dat de gedeelten van de overeenkomst niet zonder elkaar kunnen voortbestaan.
Ingeval van omzetting van een kapitaalverzekering eigen woning in een andere soortgelijke verzekering, bewerkstelligt artikel 3.119 van de Wet IB 2001 dat de tweede kapitaalverzekering wordt beschouwd als een voortzetting van de eerste. Onder welke omstandigheden is van zo’n omzetting sprake en wat zijn de gevolgen daarvan? (D13)
Van een omzetting als bedoeld in artikel 3.119 van de Wet IB 2001, kan uitsluitend sprake zijn als de verzekeringnemer ter zake van de eerste kapitaalverzekering geen waarden door de verzekeraar krijgt uitgekeerd. Als gevolg van de genoemde bepaling vindt de omzetting fiscaal geruisloos plaats: de omzetting leidt niet tot een belaste afkoop. Voor de toekomst geldt dat de elementen van de eerste kapitaalverzekering, voor zover deze is omgezet, van betekenis blijven voor de kapitaalverzekering waarin is omgezet. Dit brengt mee dat het aantal jaren premiebetaling en de hoogte van de betaalde premies van de eerste kapitaalverzekering meetellen voor de heffing van inkomstenbelasting ter zake van de tweede kapitaalverzekering. Opgemerkt zij dat het geruisloze karakter van de omzetting meebrengt dat de inbrengwaarde van de eerste kapitaalverzekering in fiscale zin geen premie vormt voor de tweede kapitaalverzekering.
Kan de omzettingsbepaling van artikel 3.119 van de Wet IB 2001 ook van toepassing zijn indien wijziging van verzekeraar plaatsvindt? (D14)
Ja. Bij wijziging van verzekeraar wordt de kapitaalverzekering immers omgezet in een andere verzekering. Voorwaarde is wel dat de verzekeringnemer bij de overgang van de verzekeringsverplichting geen waarden in handen krijgt. Als dat wel geschiedt, is sprake van een afkoop, respectievelijk een gedeeltelijke uitkering, met de daaraan verbonden fiscale gevolgen. Om misverstanden in de toekomst te voorkomen, verdient het aanbeveling dat de inbrengwaarde van de kapitaalverzekering die wordt omgezet, niet te boek wordt gesteld als (eerste) premie voor de nieuwe kapitaalverzekering. Indien dat om administratieve redenen wel gebeurt, is een aantekening op de polis gewenst dat de eerste "premie" betrekking heeft op de genoemde inbrengwaarde.
Het omzetten van één kapitaalverzekering in twee kapitaalverzekeringen kan ingevolge artikel 3.119 van de Wet IB 2001 fiscaal geruisloos verlopen. Hoe dienen in een dergelijk geval de premies te worden toegerekend aan de nieuwe kapitaalverzekeringen? Een en ander is onder meer van belang voor de bandbreedte-eis. (D39)
De toerekening dient te geschieden naar rato van de waarden van de twee nieuwe kapitaalverzekeringen op het tijdstip van het ontstaan daarvan (de omzettingswaarden). Opgemerkt zij dat ingevolge genoemd artikel 3.119, van de Wet IB 2001, de beide nieuwe kapitaalverzekeringen geacht worden een voortzetting te zijn van de eerste. Dit geldt derhalve voor beiden gezamenlijk. Dit brengt mee dat indien één van beide kapitaalverzekeringen geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht voordat gedurende 15 of 20 jaren onafgebroken jaarlijks premies zijn voldaan, deze afkoop ook voor de andere kapitaalverzekering waarin werd omgezet leidt tot het verlies van de vrijstellingen van artikel 3.118, eerste lid, van de Wet IB 2001.
Terug naar indexpagina | Terug naar besluitenpagina 2001 | Terug naar overzicht Vragen en antwoorden IB 2001 |