Toepassing van artikel 59a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 23a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bij overdracht van een stamrechtverplichting

Besluit van 12 februari 1988, nr. DB88/879

1. In artikel 59a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is een sanctiebepaling opgenomen tegen het niet-nakomen van de voorwaarden die voor toepassing van de stamrechtvrijstelling in artikel 19 en voor de onbelaste afneming van de oudedagsreserve bij het bedingen van een stamrecht in artikel 44j van de Wet op inkomstenbelasting 1964 zijn gesteld. Deze sanctiebepaling treedt onder meer in werking wanneer degene van wie het stamrecht is bedongen de stamrechtverplichting overdraagt aan een derde, omdat de overdrager dan niet langer voldoet aan de voorwaarde dat hij de verplichting tot het doen van uitkeringen geheel rekent tot zijn ondernemingsvermogen.

2. Regelmatig bereiken wij verzoeken om met toepassing van artikel 59a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 23a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de in het eerste lid van deze artikelen bedoelde sanctie achterwege te laten, indien de door een natuurlijke persoon of een BV aangegane stamrechtverplichting geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen aan een verzekeraar dan wel aan een andere BV, waarvan veelal de gerechtigde tot het stamrecht de aandeelhouder is.

3. Bij aanschrijving van 13 april 1984, nr. 284-5170 (IB'65-883; VpB'69-303) heb ik de inspecteurs der vennootschapsbelasting gemachtigd in nader omschreven gevallen namens mij op dergelijke verzoeken in gunstige zin te beslissen. Ik heb thans aanleiding gevonden de werkingssfeer van deze resolutie te verruimen.

4. Ik machtig de betrokken inspecteurs verzoeken inzake de onder punt 2 vermelde gevallen in te willigen, indien de overnemende BV of verzekeraar in de zin van de Wet op het Levensverzekeringsbedrijf 1922 de verplichting, voor zover deze bij haar of bij hem is ondergebracht, rekent tot het vermogen van haar of zijn binnen het Rijk gedreven onderneming of van het binnen het Rijk gedreven gedeelte van haar of zijn onderneming. De onderhavige machtiging geldt niet voor gevallen van overdracht van een stamrechtverplichting aan een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Ik merk in dit verband op, dat een zodanige overdracht naar mijn oordeel leidt tot verlies van de status van beleggingsinstelling van de overnemende partij.

5. Aan inwilliging van de hierboven bedoelde verzoeken verbindt de inspecteur de volgende voorwaarden:

- De overdracht (van een gedeelte) van de stamrechtverplichting vindt plaats op zakelijke basis, zulks te zijner beoordeling.

- In de stamrechtverplichting als zodanig wordt bij de gehele of gedeeltelijke overdracht geen enkele wijziging aangebracht, behoudens voor zover bij gelegenheid van een overdracht van een verplichting inzake een gerichte lijfrente aan een verzekeraar die gerichte lijfrente op grond van de oorspronkelijke stamrechtovereenkomst wordt omgezet in een recht op een al dan niet direct ingaande lijfrente; onder een "gerichte lijfrente" is daarbij te verstaan een lijfrenteverzekering waarbij de kring van gerechtigden is bepaald doch de grootte van de (nog niet ingegane) uitkeringen nog niet vaststaat.

- De overnemende partij verklaart schriftelijk tegenover de inspecteur onder wiens ambtsgebied de overdragende partij ressorteert, ermee accoord te gaan voor de toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 19, derde lid, letter d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 te worden beschouwd als degene van wie het desbetreffende stamrecht is bedongen voor zover de stamrechtverplichting bij haar is ondergebracht zulks binnen een door de inspecteur te stellen termijn.

6. Voor zoveel nodig stelt de inspecteur onder wiens ambtsgebied de overdragende partij ressorteert de met betrekking tot de overnemende partij bevoegde inspecteur op de hoogte van de ontvangst van de onder 5 bedoelde verklaring.

7. Voor de overige gevallen van overdracht van een stamrechtverplichting dienen belanghebbenden een eventueel verzoek de heffing van belasting achterwege te laten, te richten aan het ministerie.

8. De aanschrijving van 13 april 1984, nr. 284-5170 (IB'65-883; VpB'69-303) is vervallen.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De Directeur-Generaal der Belastingen,

C. BOERSMA.