Doorloopconstructies. Bestrijding rente-aftrek. Wetsontduiking
Besluit van 30 juni 1995, nr. DB95/2685M
De Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
1. Inleiding
Financieringsvormen
eigen woning
De laatste decennia zijn de zogenoemde leven- en spaarhypotheken reguliere financieringsvormen
geworden voor de aankoop van een eigen woning. Deze financieringsvormen houden
twee samenhangende overeenkomsten in: een hypothecaire geldlening alsmede een
kapitaalverzekering als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel c, juncto
tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Deze
twee overeenkomsten kunnen bij voorbeeld zijn overeengekomen met een bancaire
instelling respectievelijk een levensverzekeringsmaatschappij dan wel beide
met een levensverzekeringsmaatschappij. De kapitaalverzekering heeft tot doel
de geldlening na de gebruikelijke looptijd - van meestal 20 tot 30 jaren - te
kunnen aflossen.
Onderscheid
spaarhypotheek en levenhypotheek
Bij spaarhypotheken is het percentage van de rentevergoeding op het spaargedeelte
van de betaalde levensverzekeringpremies gelijk of nagenoeg gelijk aan het percentage
van de verschuldigde hypotheekrente. Het verzekerd kapitaal en de kapitaalsuitkering
aan het einde van de looptijd van de geldlening zijn exact gelijk aan de hoogte
van de geldlening, waarop in beginsel niet vervroegd wordt afgelost. Bij levenhypotheken
staat het bedrag van de kapitaalsuitkering niet vast, aangezien deze naast een
basis-rentevergoeding mede afhankelijk is van toekomstige winstuitkeringen waarvan
de hoogte onzeker is.
Legitieme financieringsvorm;
rente aftrekbaar; kapitaalsuitkering onbelast
Leven- en spaarhypotheken vormen in het algemeen gesproken in fiscale zin legitieme
financieringsvormen. Dit brengt mee dat de betaalde hypotheekrente aftrekbaar
is en dat de rente begrepen in de kapitaalsuitkering, indien aan de voorwaarden
opgenomen in artikel 26a van de Wet wordt voldaan, is vrijgesteld. Uitzondering
op dit uitgangspunt vormen tot op heden de situaties waarin de verschuldigde
hypotheekrente zonder beperkingen wordt bijgeschreven op de hoofdsom of waarin
sprake is van financiering met geleend geld van de premies voor de kapitaalverzekering
of van een premiedepot (zie in dit verband het Besluit
van 10 september 1987, nr. DB87/5692, V-N 1987, blz. 2070, alsmede het Besluit
van 13 maart 1992, nr. DB92/15, Infobulletin 92/204, V-N 1992, blz. 1156).
2. De doorloopconstructies
Ongebruikelijke
uitvoering leven- en spaarhypotheken; doorloopconstructie
De Coördinatiegroep Constructie Bestrijding en de Werkgroep Verzekeringsprodukten
van de Belastingdienst hebben vastgesteld dat sommige leven- en spaarhypotheken
thans op ongebruikelijke wijze ten uitvoer worden gelegd. Voorts hebben zij
gesignaleerd dat bepaalde financiële instellingen specifiek op een dergelijke
tenuitvoerlegging afgestemde produkten aanbieden.
Het gaat hierbij om het, in afwijking van de gebruikelijke handelwijze, in de regel premievrij laten doorlopen van de kapitaalverzekering na het einde van de looptijd van de geldlening of, meer in het algemeen gesproken, nadat de kapitaalverzekering voldoende waarde heeft om de geldlening af te lossen. De hypothecaire geldlening wordt evenwel op dat tijdstip niet afgelost en de looptijd van de kapitaalverzekering wordt voor bepaalde of onbepaalde periode verlengd teneinde de waarde daarvan te doen toenemen (hierna: doorloopperiode).
De belastingplichtigen kunnen deze ongebruikelijke afwikkeling - die met de term doorloopconstructie wordt aangeduid - bewerkstelligen door aan het einde van de looptijd van de geldlening te verzoeken om het instandhouden daarvan en het verlengen van de looptijd van de kapitaalverzekering.
Daarnaast hebben bepaalde financiële instellingen met het oog daarop bijzondere typen financieringsvormen ontwikkeld. Daarbij heeft de belanghebbende het recht de kapitaalverzekering voor een bepaalde periode te verlengen of heeft de kapitaalverzekering een zogenoemd open-eind-karakter. Bij dit laatste is de belanghebbende in beginsel geheel vrij de looptijd van geldlening en kapitaalverzekering te bepalen.
3. Oneigenlijk gebruik; wetsontduiking
Beoogde fiscale
voordelen
Met de beschreven doorloopconstructies beogen de belanghebbenden enerzijds het
inkomen in de doorloopperiode telkenjare te verlagen met het bedrag van de betaalde
hypotheekrente. Anderzijds vindt daartegenover telkenjare een verhoging van
de waarde van de kapitaalverzekering plaats, die uiteindelijk - zo veel mogelijk
- onbelast kan worden genoten op grond van artikel 26a van de Wet. Voor de vermogensbelasting
wordt met de doorloopconstructie bewerkstelligd dat het vermogen wordt verlaagd
met de hoogte van de geldlening, terwijl de toenemende waarde van de kapitaalverzekering
een onbelaste bezitting vormt op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel
c, van de Wet op de vermogensbelasting 1964.
Financieel nadelig;
door fiscaliteit voordelig
Als gevolg van de hiervóór geschetste, beoogde gunstige fiscale
behandeling levert het laten doorlopen van de geldlening en de kapitaalverzekering
voor belanghebbenden per saldo aanzienlijke financiële voordelen op. Indien
de fiscale effecten buiten beschouwing worden gelaten, is het laten doorlopen
evenwel een zodanig financieel onvoordelige handelwijze dat een debiteur in
de regel tot aflossing van de geldlening zou zijn overgegaan met de kapitaalsuitkering
uit de levensverzekering.
Dit nadelige effect wordt bij voorbeeld veroorzaakt door de rentekorting die door de verzekeringsmaatschappij voor de waardetoename van de kapitaalverzekering wordt toegepast zodra de doorloopperiode ingaat. Vanaf dat tijdstip geldt als "oprentingspercentage" op de kapitaalverzekering derhalve niet meer het percentage dat bij spaarhypotheken gebruikelijk is, zijnde een percentage dat gelijk is aan het percentage van de verschuldigde hypotheekrente.
Verijdeling
van belastingheffing doorslaggevend motief
Zoals in paragraaf 3 is gesteld, is het gebruik van hypothecaire geldleningen
in combinatie met kapitaalverzekeringen, behoudens enkele uitzonderingen, in
overeenstemming met doel en strekking van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting
1964. Er is evenwel aanleiding tot een nader onderzoek indien de belanghebbende
niet tot aflossing van de geldlening overgaat na het einde van de reguliere
looptijd daarvan of, meer in het algemeen gesproken indien geen looptijd voor
de geldlening werd overeengekomen, nadat de kapitaalverzekering voldoende waarde
heeft om de hypothecaire geldlening af te lossen. De belanghebbende heeft immers
op dat tijdstip met het samenstel van rechtshandelingen zijn hoofddoelstelling
- financiering van de eigen woning - gerealiseerd, aangezien de kapitaalverzekering
voldoende waarde heeft om de geldlening af te lossen.
Alsdan komt de vraag op welk motief ten grondslag ligt aan het besluit de geldlening niet af te lossen, doch deze tezamen met de kapitaalverzekering te laten doorlopen.
Gelet op het hiervóór geschetste financiële nadeel dat, de fiscale effecten buiten beschouwing latend, aan het doorlopen is verbonden voor de belanghebbende, dient er in beginsel vanuit te worden gegaan - conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - dat de verijdeling van de belastingheffing in deze het doorslaggevende motief heeft gevormd. In deze is van verijdeling van de belastingheffing sprake omdat de belanghebbende de hoogte van zijn belastbaar inkomen beinvloedt door middel van de rente-aftrek van artikel 35 van de Wet waartegenover door hem in de toekomst een onbelaste kapitaalsuitkering wordt genoten. Daarmee komt de belanghebbende in strijd met doel en strekking van de Wet (fraus legis, wetsontduiking). Louter indien de belanghebbende aannemelijk zou kunnen maken dat een ander motief dan verijdeling van de belastingheffing voor hem doorslaggevend is geweest om de onderhavige doorloop te laten plaats vinden, is er geen sprake van wetsontduiking.
4. Behandeling in de uitvoeringssfeer
Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat de kapitaalverzekeringen en de vrijstellingen van de daaruit voortvloeiende kapitaalsuitkeringen bij de doorloopconstructies niet ter discussie staan. Dit geldt ook voor de kapitaalverzekeringen die onderdeel uitmaken van de specifieke doorloopconstructies die door bepaalde financiële instellingen worden aangeboden.
Voorts zal de situatie eerst aan de rechter worden voorgelegd nadat de kapitaalverzekering, bij voorbeeld aan het einde van de reguliere looptijd van de geldlening, een waarde beloopt die gelijk is aan de hoogte van de hypothecaire geldlening. Voordien is de verschuldigde hypotheekrente aftrekbaar en is de hypothecaire geldlening voor de heffing van de vermogensbelasting een in aanmerking te nemen schuld.
Nadat de kapitaalverzekering de hiervóór bedoelde waarde heeft bereikt, dienen de inspecteurs, in overleg met de Portefeuillehouder IB niet-winst, gelet op hetgeen in paragraaf 3 is overwogen, de gevraagde hypotheekrente-aftrek te weigeren met een beroep op wetsontduiking. Voor de heffing van de vermogensbelasting dient in voorkomende gevallen de hypothecaire geldlening over de genoemde jaren niet te worden aanvaard als een bij de vaststelling van het vermogen in aanmerking te nemen schuld.
5. Ongebruikelijk hoge rente
De Coördinatiegroep Constructie Bestrijding en de Werkgroep Verzekeringsprodukten van de Belastingdienst hebben naast de doorloopconstructies ook financieringsvormen geconstateerd waarbij gedurende de reguliere looptijd van de geldlening ongebruikelijk hoge rentepercentages worden gehanteerd voor de hypothecaire geldlening en voor de oprenting van de premies van de kapitaalverzekering. Deze hoge rentepercentages worden vastgesteld opdat de belanghebbende, rekening houdend met de fiscale effecten, verzekerd is van een optimale onbelaste oprenting van de waarde van de kapitaalverzekering.
Aan de genoemde hoge rentepercentages ligt geen enkele marktfactor ten grondslag. Primair dienen de inspecteurs zich op grond van fiscale interpretatie van de feiten op het standpunt te stellen dat de rente voor zover deze uitgaat boven de in de markt gebruikelijke rente - hierna overschotrente te noemen - geen vergoeding vormt voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Subsidiair dient de aftrek van de overschotrente te worden geweigerd met een beroep op wetsontduiking. Verijdeling van de belastingheffing vormt immers het doorslaggevende motief voor het voldoen van de overschotrente.
6. Vraagpunten; behandeling van individuele gevallen
Vragen over de in dit Besluit opgenomen materie en over individuele gevallen kunnen worden voorgelegd aan de Portefeuillehouder IB niet-winst van de Directie Particulieren te Utrecht.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
De Directeur-Generaal der Belastingen,
MR. J.N. VAN LUNTEREN.