Overdracht van een bij inbreng in een naamloze of besloten vennootschap bedongen lijfrente. Sanctiebepaling

Besluit van 25 november 1997, nr. DB97/3232M

zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 maart 1998, nr. DB98/481M

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Inleiding

In de brief van 26 april 1996, nr. WDB95/57U, aan de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer, V-N 1996, blz. 1830, punt 12, heb ik het beleid weergegeven met betrekking tot het bedingen van een lijfrente bij de "eigen" BV. Een "eigen" BV komt slechts als verzekeraar in aanmerking indien de lijfrente is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming of een gedeelte van een onderneming aan die BV. Ik heb aangegeven dat een verdere overdracht door die BV van de verkregen onderneming, mits het om reële gevallen gaat, niet in strijd is met de wettelijke regeling. Als voorbeeld van een reëel geval kan worden gedacht aan het geval waarbij een onderneming wordt ingebracht tegen, onder meer, een lijfrente, waarna de onderneming, al dan niet binnen een fiscale eenheid, "uitzakt" naar een werkmaatschappij.

Er hebben mij een aantal verzoeken bereikt om in gevallen waarin in het verleden een onderneming is ingebracht in een "eigen" BV en waarbij een lijfrente als bedoeld in artikel 45a, vijfde lid van de Wet is bedongen, goed te keuren dat de lijfrenteverplichting kan worden overgedragen aan de ( nog op te richten ) holding zonder toepassing van de sanctie van artikel 45c van de Wet.

2. Goedkeuring

Bij belastingplichtigen die alsnog een situatie wensen te creëren die overeenkomt met de situatie zoals hiervoor geschetst, kan de sanctie als bedoeld in artikel 45c van de Wet, en daarmee de sanctie van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ( hierna: de Algemene wet ) met toepassing van de hardheidsclausule achterwege blijven.

Bij de overdracht dient sprake te zijn van een reëel geval. Van een reëel geval kan niet worden gesproken indien een belastingplichtige steeds de bedoeling heeft gehad om zijn onderneming over te dragen aan een derde, maar hij, louter om een lijfrente bij een "eigen" BV te kunnen bedingen, de onderneming eerst tegen een lijfrente overdraagt aan een "eigen" BV, waarna die BV de onderneming vervolgens doorverkoopt aan de derde.

Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

1. De overdracht van de lijfrenteverplichting aan de ( eventueel nog op te richten ) holding vindt plaats op zakelijke basis, zulks ter beoordeling van de bevoegde inspecteur.

2. De holding is een in Nederland gevestigd lichaam dat de lijfrenteverplichting rekent tot haar binnenlandse ondernemingsvermogen.

3. De holding verklaart schriftelijk binnen twee maanden na dagtekening van de akkoordverklaring van de bevoegde inspecteur, akkoord te gaan te worden beschouwd als verzekeraar in de zin van artikel 45, zevende lid, onderdeel a, ten tweede, van de Wet.

3. Verzoek

Belastingplichtigen die gebruik wensen te maken van de in dit besluit geboden mogelijkheid, dienen een verzoek daartoe te richten aan de bevoegde inspecteur; dit is in casu de inspecteur die bevoegd is voor de aanslagregeling vennootschapsbelasting van het lichaam waarvan de lijfrenteverplichting is bedongen. De inspecteur is met toepassing van de hardheidsclausule gemachtigd de sanctie als bedoeld in artikel 45c van de Wet en artikel 30i van de Algemene wet achterwege te laten.

Verzoeken moeten zijn ingediend binnen twee maanden na dagtekening van dit gewijzigde besluit; verzoeken die later binnenkomen worden niet behandeld. Verzoeken die de situatie betreffen waarin na 1 januari 1997 een structuur tot stand is gekomen die afwijkt van de hiervoor weergegeven structuur waarbij geen toepassing van de sanctiebepaling plaatsvindt, worden eveneens niet in behandeling genomen. De betrokken belastingplichtigen hadden immers reeds ruimschoots rekening kunnen houden met het in mijn brief van 26 april 1996 -voor hen gunstiger- ingenomen standpunt.

Slotopmerking

Het is mogelijk dat bij belastingplichtigen reeds een toepassing van de sanctie van artikel 45c van de Wet heeft plaatsgevonden in het geval waarin is gekozen voor de opzet waarin de lijfrenteverplichting achterblijft in een holding, terwijl de onderneming is uitgezakt naar een werkmaatschappij. Ook kan het zijn dat de lijfrente-aftrek is geweigerd. Indien de aanslag waarin terzake zogenoemde negatieve persoonlijke verplichtingen zijn begrepen of waarbij de lijfrente-aftrek is geweigerd, reeds definitief vaststaat, kan de inspecteur ambtshalve de aanslag verminderen op grond van artikel 65 van de Algemene wet.

In het besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/7352, BNB 1991/142, paragraaf 9, is echter bepaald dat een besluit, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf van belasting leidt indien de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan voor de dagtekening van het besluit. Ik zie geen redenen om een van deze regel afwijkende regeling te treffen.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen,

MW. MR. J. THUNNISSEN.