Lijfrente bij overnemende ondernemer

Besluit van 26 januari 1999, nr. DB 98/3111M

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

De vraag is gerezen of de arresten van 8 juli 1998, nr. 33 258, BNB 1998/280, en 26 augustus 1998, nr. 32 864, BNB 1998/349 moeten leiden tot wijziging van het beleid inzake de fiscale behandeling van de lijfrente die kan worden bedongen bij de overnemende rechtspersoon of natuurlijke persoon als tegenprestatie voor de overdracht van een (gedeelte van een) onderneming. Dat beleid is neergelegd in het besluit van 18 december 1995, nr. DB 94/3286M (nr. 1.53.08), BNB 1996/117.

De toegestane verzekeraars

Premies voor een lijfrente worden in aanmerking genomen indien zij zijn verschuldigd aan een van de in artikel 45, zevende lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) opgesomde verzekeraars. Tot de in genoemd artikel opgesomde verzekeraars behoort de natuurlijke persoon die, dan wel het lichaam dat, een (gedeelte van een) onderneming overneemt waarbij als tegenprestatie voor de overdracht een lijfrente wordt bedongen. De premie voor een dergelijke lijfrente mag in dat geval maximaal bedragen de met of bij de overdracht van de onderneming behaalde winst en het bedrag van de afnemingen van de oudedagsreserve ingevolge artikel 44f, eerste lid, onderdelen b en c van de Wet, in het jaar van de overdracht.

In het besluit van 18 december 1995, nr. DB 94/3286M (nr. 1.53.08), BNB 1996/117, heb ik het standpunt ingenomen dat voor stakingswinst die is behaald op vermogensbestanddelen die buiten de overdracht blijven, geen (van het inkomen aftrekbare) lijfrente kan worden bedongen bij de ondernemer aan wie de onderneming wordt overgedragen. Daarnaast wordt in de uitvoeringspraktijk het standpunt ingenomen dat er geen sprake is van betaling of verrekening in de zin van artikel 45b, van de Wet, indien een lijfrentepremie wordt verwerkt in een rekening-courantverhouding, voor zover dit heeft geleid tot een debetstand. Dit standpunt is gebaseerd op een voor de toepassing van artikel 80c (oud) van de Wet gewezen arrest (HR 19 december 1990, nr. 26 673, BNB 1991/54).

Arrest Hoge Raad van 8 juli 1998, nr. 33 258

Op 8 juli 1998 heeft de Hoge Raad arrest gewezen waarbij hij heeft geoordeeld dat zowel de wetsgeschiedenis als de tekst van de wet onvoldoende grond bieden voor het oordeel dat de wetgever onder "met of bij de overdracht behaalde winst" niet mede heeft willen begrijpen de door een belastingplichtige bij de overgang van een tot het ondernemingsvermogen naar zijn privé-vermogen behaalde stakingswinst, indien die overgang plaatsvond in verband met de overdracht van de onderneming aan een derde.

Met de uitkomst van dit arrest kan ik mij verenigen. Het besluit van 18 december 1995, nr. DB 94/3286M (nr. 1.53.08), trek ik bij deze in.

Arrest Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 32 864

Ingevolge artikel 45b, eerste lid, onderdeel b, alsmede artikel 45b, tweede lid, van de Wet worden premies voor lijfrenten enkel in aanmerking genomen indien er sprake is van betaling of verrekening. De betaling of verrekening van een premie voor een lijfrente die is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming, vindt in het algemeen plaats door middel van de inbreng van de vermogensbestanddelen van de desbetreffende onderneming.

In het arrest van 26 augustus 1998, nr. 32 864, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het eerder genoemde arrest van 8 juli 1998 volgt dat de op de voet van artikel 45, zevende lid, aanhef en onderdeel a, ten tweede, van de Wet in aanmerking te nemen lijfrentepremie-aftrek niet verder wordt beperkt dan tot "ten hoogste het bedrag van de met of bij die overdracht behaalde winst en het bedrag van de afnemingen van de oudedagsreserve". Hiermee is duidelijk geworden dat de bij de voortzettende ondernemer te bedingen lijfrente het saldo van het ingebrachte vermogen kan overtreffen.

Vervolgens heeft de Hoge Raad in het arrest van 26 augustus 1998, nr. 32 864, beslist dat het gehele bedrag - inclusief een bedrag van de premie dat in rekening-courant is schuldig gebleven - voor premie-aftrek in aanmerking komt, omdat sprake is van verrekening van rechtswege. Hiermee is duidelijk geworden dat de boeking van een dergelijke premie in rekening-courant is aan te merken als een verrekening in de zin van artikel 45b, van de Wet. Dit betekent dat in de uitvoeringspraktijk in dit kader geen beroep meer kan worden gedaan op het voor de toepassing van artikel 80c ( oud ) van de Wet gewezen arrest van 19 december 1990, nr. 26 673.

Reeds definitief vaststaande aanslagen

De desbetreffende arresten kunnen niet leiden tot het ambtshalve verlenen van een vermindering van de belastingaanslag indien de belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan vóór de dag waarop de arresten door de Hoge Raad zijn gewezen.

De Staatssecretaris van Financiën,

namens deze,

De plv. Directeur-Generaal der Belastingen,

MW. MR. J. THUNNISSEN.