Toegestane verzekeraars ingevolge artikel 45, zevende lid, wet. Begrip reële gevallen
Besluit van 3 december 1999, nr. DB99/474M
De plv. Directeur-Generaal der Belastingen heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
1. Inleiding
Regelmatig worden mij vragen voorgelegd inzake de toepassing van de bepaling van artikel 45, zevende lid, onderdeel a, ten tweede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: wet IB).
Het betreft de regeling op grond waarvan het mogelijk is een van het inkomen aftrekbare lijfrente te bedingen als tegenprestatie voor de overdracht van (een deel van) een onderneming. In mijn brief van 26 april 1996, nr. WDB95/57U, V-N 1996, blz. 1830, punt 12, gericht aan de vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer, heb ik aangegeven dat een verdere (door)overdracht door de BV van de verkregen onderneming, mits het om reële gevallen gaat, niet in strijd is met de wettelijke regeling.
De in dit kader voorgelegde vragen geven mij aanleiding tot een nadere invulling van het aldaar gehanteerde begrip reële gevallen.
2. Reële gevallen
Ik acht sprake van een reëel geval in de zin van voornoemde brief in de hierna volgende gevallen:
a. Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een door hem opgerichte besloten vennootschap tegen (onder meer) een lijfrente. De vennootschap gaat vervolgens een vennootschap onder firma aan met een derde. De toetreding van de derde vindt uitsluitend plaats door inbreng van contanten dan wel in natura.
b. Een ondernemer draagt zijn eenmanszaak over aan een door hem opgerichte besloten vennootschap, tegen (onder meer) een lijfrente. De vennootschap draagt de verkregen onderneming direct over aan een nieuw opgerichte dochtervennootschap tegen uitsluitend gewone aandelen - een minimale afrondingscreditering is toegestaan - waarin vervolgens een derde toetreedt door middel van storting in contanten dan wel in natura op door de dochtervennootschap nieuw uit te geven aandelen.
c. Firmanten van een vennootschap onder firma dragen hun subjectieve onderneming over aan een door eenieder opgerichte besloten vennootschap met als tegenprestatie (onder meer) een lijfrente. De vennootschappen gaan vervolgens een vennootschap onder firma aan waarbij de winstverdeling overeenkomt met die uit de eerdere vennootschap onder firma.
d. Firmanten van een vennootschap onder firma dragen hun subjectieve onderneming over aan een door eenieder opgerichte besloten vennootschap met als tegenprestatie (onder meer) een lijfrente. De vennootschappen dragen de verkregen onderneming direct over aan een gezamenlijk opgerichte dochtervennootschap tegen uitreiking van uitsluitend gewone aandelen; een minimale afrondingscreditering is toegestaan.
e. Als c. In de firma die de vennootschappen aangaan, treedt direct een nieuwe firmant toe, uitsluitend door inbreng van contanten dan wel in natura.
f. Als d. In de dochtervennootschap treedt direct een derde toe door middel van storting in contanten dan wel in natura op door de dochtervennootschap nieuw uit te geven aandelen.
Bij een minimale afrondingscreditering kan worden gedacht aan een afronding in verband met de nominale waarde van een aandeel; de afrondingscreditering zal dan niet meer bedragen dan de nominale waarde van een aandeel.
Het voorgaande laat onverlet dat, in situaties waarin de opzet alleen is verkozen om een lijfrente te kunnen bedingen bij een eigen BV, lijfrentepremie-aftrek kan worden geweigerd. Zo zal in een situatie als onder b hiervoor, terwijl de desbetreffende ondernemer steeds de bedoeling heeft gehad om de onderneming te vervreemden aan de toetredende derde, een verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij door de holding (waarin zich de lijfrenteverplichting bevindt) kritisch worden beoordeeld.
Wellicht ten overvloede merk ik op dat het belanghebbenden vrijstaat situaties die niet overeenkomen met de hiervoor opgesomde, voor te leggen aan de bevoegde inspecteur.
3. Directe overdracht onderneming gevolgd door aankoop nieuwe onderneming
Aan mij is in dit kader tevens de volgende vraag voorgelegd.
Een belastingplichtige draagt zijn onderneming over aan een door hem opgerichte besloten vennootschap tegen (onder meer) een lijfrente. Het is (op het moment van inbreng) de bedoeling de desbetreffende onderneming over te dragen aan een derde waarna de vennootschap een nieuwe (andersoortige) onderneming zal aanschaffen. Is hier sprake van een reëel geval in de zin van de brief van 26 april 1996, nr. WDB95/57U?
Ik heb hierop geantwoord dat in een dergelijke situatie geen sprake is van een reëel geval in de zin van genoemde brief. De desbetreffende belastingplichtige heeft namelijk steeds de bedoeling gehad de onderneming te vervreemden aan een derde. Er is geen sprake van een lijfrente die is bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming. Ik heb mijn standpunt onder meer gebaseerd op het voor de toepassing van artikel 18 van de wet IB gewezen arrest van 29 augustus 1997, nr. 32.444, BNB 1997/375C.
4. Reeds onherroepelijk vaststaande aanslagen
Op aanslagen die op de dagtekening van dit besluit onherroepelijk vaststaan, wordt niet teruggekomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze,
De plv. Directeur-Generaal der Belastingen,
MW. MR. J. THUNNISSEN.