Fiscale gevolgen van schikking Spaarbeleg Kas NV met Stichting Spaardersbelangen VERVALLEN M.I.V. BESLUIT CPP2005/2727M
Besluit van 23 augustus 2000, nr. CPP2000/1428M
De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
Door Spaarbeleg Kas NV (hierna: Spaarbeleg) is een regeling getroffen met een groep houders van zogenoemde spaarkascontracten (hierna: spaarders). Dergelijke overeenkomsten kunnen naar mijn opvatting worden aangemerkt als gemengde verzekeringen. De verzekeringen kennen geen verzekerd kapitaal bij leven, maar kennen wel een verzekerd kapitaal bij overlijden, te weten de inlegde premies vermeerderd met een vast percentage. Spaarbeleg heeft gedurende een zekere periode spaarkasproducten verkocht zonder op de polis expliciet vermelding te maken van de premie voor de in het product aanwezige overlijdensrisicoverzekering. Een dergelijke vermelding was echter wel verplicht. Begin 1999 is deze omissie extern gesignaleerd en is er een stichting opgericht, de Stichting Spaardersbelangen, om op te komen voor een ieder die hierdoor zou zijn benadeeld. De Consumentenbond heeft zich achter die stichting geschaard. Met deze partijen heeft Spaarbeleg een schikking bereikt. Onderdeel van die schikking maken de volgende punten uit:
1. Alle spaarders die hun polis voor 1 januari 1996 hebben afgesloten, ontvangen aan het eind van de volledige looptijd van hun polis een extra uitkering, waarvan de hoogte afhankelijk is van hun leeftijd en van de looptijd van de polis.
2. Spaarders die een polis hebben afgesloten voor 1 januari 1996 en die na 1 januari 1996 hun inleg hebben verhoogd, ontvangen bovendien voor het verhoogde deel van de inleg een extra uitkering als hun polis afloopt.
De deelnemers gaan niet meer betalen, hun maandelijkse inleg blijft gelijk. Er is derhalve van de zijde van de deelnemer geen sprake van een tegenprestatie.
Vraag
Aan mij is de vraag voorgelegd of de schikking in verband met een eventuele verhoging van het verzekerde kapitaal tot gevolg heeft dat de eerbiedigende werking van artikel 76 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voor de desbetreffende kapitaalverzekeringen verloren gaat. Tevens is verzocht de regeling te beoordelen in het licht van het overgangsrecht in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.
Antwoord
De schikking is tot stand gekomen in verband met het herstel van een omissie in de oorspronkelijke overeenkomsten. Hieruit maak ik op dat de in verband met de schikking gewijzigde aanspraak op een uitkering bij leven in beginsel vanaf het sluiten van de spaarkasovereenkomst in het contract besloten heeft gelegen. Reeds om die reden is er naar mijn mening geen sprake van een verhoging van het verzekerd kapitaal bij leven.
Wellicht ten overvloede merk ik nog het volgende op.
De spaarkasovereenkomsten worden aangemerkt als gemengde verzekeringen. De verzekeringen kennen geen verzekerd kapitaal bij leven, maar kennen wel een verzekerd kapitaal bij overlijden, te weten de ingelegde premies vermeerderd met een vast percentage.
Bij kapitaalverzekeringen waarbij iedere vorm van verzekerd kapitaal als bedoeld in artikel 76 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ontbreekt, zijn de premies maatgevend voor het antwoord op de vraag of de eerbiedigende werking behouden blijft. Indien de premies na 31 december 1991 niet worden verhoogd, gaat de eerbiedigende werking niet verloren.
Bij gemengde verzekeringen zonder een verzekerd kapitaal bij leven, maar met een verzekerd kapitaal bij overlijden, moet in beginsel voor elke kapitaalsuitkering op zichzelf worden bezien of het verzekerde kapitaal na 31 december 1991 is verhoogd (zie vraag C14 en C15 van de speciale uitgave van Infobulletin van mei 1994). Nu het totaal van de inleg niet verandert, ga ik er van uit dat in het onderhavige geval het kapitaal bij overlijden als gevolg van de schikking ook niet verandert. Er bestaat daarom geen aanleiding om aan te nemen dat het verzekerd kapitaal bij leven in verband met een eventuele verlaging van de overlijdensuitkering is verhoogd.
Om in aanmerking te komen voor toepassing van het overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen als bedoeld in onderdeel AN van hoofdstuk 2, artikel I, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, is onder andere de eis gesteld dat het verzekerd kapitaal na 13 september 1999 niet is verhoogd. Gelet op het hiervoor vermelde is van verhoging van het verzekerde kapitaal bij de uitvoering van de schikking zoals hierboven omschreven geen sprake.
Conclusie
Het bovenstaande in aanmerking genomen kom ik tot de conclusie dat bij uitvoering van de schikking zoals hiervoor omschreven geen sprake is van een verhoging van het verzekerde kapitaal die tot gevolg zou hebben dat de eerbiedigende werking van artikel 76 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voor de desbetreffende kapitaalverzekeringen verloren gaat. Ook voor de toepassing van onderdeel AN van hoofdstuk 2, artikel I van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is geen sprake van een verhoging van het verzekerd kapitaal.