Verzekeringspremies geen kosten van huishouding VERVALLEN DOOR BESLUIT CPP2007/130M

Besluit van 29 februari 2000, nr. VB2000/394

De plv. Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Op grond van artikel 13 van de Successiewet 1956 worden verkrijgingen krachtens levensverzekering die plaatsvinden ten gevolge van (of na) overlijden gelijkgesteld met erfrechtelijke verkrijgingen, tenzij er ten behoeve van die verkrijging niets is onttrokken aan het vermogen van de overledene (de verzekerde).

Voor de beantwoording van de vraag of er iets is onttrokken aan het vermogen van de erflater kan van belang zijn of premies van levensverzekeringen moeten worden aangemerkt als kosten van de huishouding, als bedoeld in artikel 1:84 BW.

De vraag of premies van levensverzekering kosten van de huishouding zijn is vooral actueel geworden na publicatie van het premiesplitsingsbesluit van 19 maart 1997, nr. VB 1997/568, maar is evenzeer van belang in situaties waarin geen sprake is van premiesplitsing. Blijkens jurisprudentie en literatuur kan de vraag of premies van levensverzekeringen kosten van de huishouding zijn niet eenduidig met ja of nee beantwoord worden. Wel wordt algemeen aangenomen dat wanneer de verzekering is gesloten in het kader van oudedags- of nabestaandenvoorziening de premies kosten van de huishouding zijn, terwijl premies voor verzekeringen die als belegging zijn gesloten niet als kosten van de huishouding worden aangemerkt. Waar de scheidslijn ligt tussen oudedags- en nabestaandenvoorziening enerzijds en belegging anderzijds is moeilijk te bepalen, mede omdat een en ander tevens aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld zal moeten worden.

Het feit dat niet voldoende uitgekristalliseerd is wanneer premies kosten van de huishouding zijn, leidt tot onzekerheid. Daarnaast acht ik het verschil in resultaat dat voor de heffing van successierecht kan optreden al naar gelang premies al dan niet worden aangemerkt als kosten van de huishouding niet redelijk.

Om reden van het vorenstaande keur ik goed dat premies van levensverzekeringen voor de toepassing van de Successiewet 1956 niet worden aangemerkt als kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 BW, tenzij tussen echtgenoten of samenwoners uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Voor geregistreerd partners geldt hetzelfde als voor gehuwden.

Voor alle duidelijkheid merk ik op dat de vraag of premies als kosten van de huishouding moeten worden aangemerkt los staat van de vraag of premies op grond van de huwelijksvoorwaarden of het samenlevingscontract gemeenschapsschulden zijn. De situatie kan zich voordoen dat premies, ondanks het feit dat zij (al dan niet op basis van de goedkeuring) niet als kosten van de huishouding worden beschouwd, op grond van het huwelijksgoederenregime of het samenlevingscontract toch gemeenschapsschulden vormen. Voor deze situatie geldt geen verdergaand goedkeurend beleid.