Twee afzonderlijke lijfrentepolissen gelden niet als één recht voor lijfrentepremie-aftrek

ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Kamer : Derde
Zaaknummer : 36.468
Datum arrest : 1 maart 2002 NA
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
   
Uitspraak Hof Amsterdam : Klik hier voor de uitspraak van het hof
Zaaknummer : BK P99/01206
Datum uitspraak : 26 juni 2000

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juni 2000, nr. P99/01206, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 592.627, waarvan een bedrag van f 536.130 belast naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 3 mei 1995 heeft belanghebbende, die toen de leeftijd van 58 jaar had, zijn als eenmanszaak gedreven onderneming gestaakt, en daarbij een winst van f 1.078.278 behaald. Belanghebbende is voor 45 percent of meer arbeidsongeschikt. In juli 1995 heeft belanghebbende tegen een koopsom van f 348.016 bij D N.V. een lijfrentepolis afgesloten, ingaande 1 juli 1995. Op 14 augustus 1995 heeft hij bij E N.V. tegen een koopsom van f 366.858 een lijfrentepolis afgesloten, waarbij het op 27 juni 2001 uit te keren lijfrentekapitaal, bij in leven zijn op die datum, dient te worden aangewend voor een op die dag ingaande oudedagslijfrente.
3.2. 's Hofs oordeel dat erop neerkomt dat de vastgestelde feiten en omstandigheden geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat voor de toepassing van artikel 45a, lid 5, van de Wet, (tekst 1995) sprake is van twee verschillende rechten op lijfrente, is juist. Het Hof heeft terecht voor beide rechten afzonderlijk beoordeeld of wordt voldaan aan de in letter a, sub 2, van genoemd artikellid gestelde voorwaarden. Nu - naar niet in geschil is - de bij E N.V. afgesloten polis niet voldoet aan de (bedoelde) voorwaarden, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat belanghebbende op grond van artikel 45a, lid 5, van de Wet ten hoogste een bedrag van f 357.442 - het in letter b van dit artikellid bedoelde bedrag - in aanmerking kan nemen. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2002.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AD9703