Te laat totstandgekomen lijfrenteovereenkomst niet tijdig aangepast aan met ingang van 1992 geldende voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek; geen recht op aftrek (navorderingsaanslag gehandhaafd)
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE | ||
Belastingkamer : | Elfde enkelvoudige kamer | |
Zaaknummer : | BK 01/00473 | |
Datum uitspraak : | 26 maart 2002 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR | |
Arrest Hoge Raad : | Klik hier voor het arrest | |
Zaaknummer : | 38.219 | |
Datum arrest : | 5 september 2003 | SE |
Beroepschrift in cassatie : | Klik hier voor beroepschrift |
U I T S P R A A K
op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P Belastingdienst, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
1. Navorderingsaanslag
en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 47.406. Vervolgens
heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar een navorderingsaanslag
opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 64.552.
1.2 Belanghebbende heeft tegen de vorengenoemde navorderingsaanslag een bezwaarschrift
ingediend, dat op 22 december 1999 door de Inspecteur is ontvangen. Deze heeft
niet binnen één jaar na deze datum uitspraak gedaan op het bezwaarschrift.
Nadat belanghebbende in beroep is gekomen bij het Hof, heeft de Inspecteur op
29 mei 2001 uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde (fictieve) uitspraak in beroep gekomen
bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven
van f 60. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van
het Gerechtshof van 9 november 2001, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde
ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Het Hof heeft op 23 november 2001 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen
bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 7 december
2001 ter post bezorgd. Op 18 december 2001 is van belanghebbende een verzoek
ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het
daarvoor verschuldigde griffierecht van € 36,30 is tijdig voldaan.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als
tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de
wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Voor de heffing van
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 heeft belanghebbende
een belastbaar inkomen aangegeven van f 46.267, waarbij zij onder meer een premie
lijfrente ter grootte van f 17.116 als persoonlijke verplichting op haar inkomen
in mindering heeft gebracht.
3.2 In verband met correcties van het huurwaardeforfait en de rente-inkomsten
heeft de Inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag het belastbare
inkomen vastgesteld op f 47.406.
3.3 De onder 1 genoemde premie is voldaan voor een bij A N.V. (hierna: A) afgesloten
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Het aanvraagformulier voor deze verzekering
is gedagtekend 9 oktober 1990. De premie is contant voldaan. De hiertoe door
A afgegeven kwitantie is gedagtekend 15 oktober 1990.
3.4 Naar aanleiding van de bevindingen van een onderzoek inzake de fiscale aanvaardbaarheid
van levensverzekeringsproducten, dat de Inspecteur heeft doen uitvoeren bij
A, heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de verzekeringsovereenkomst, waarvoor
de onder 1 genoemde premie is voldaan, eerst na 15 oktober 1990 tot stand is
gekomen en de eerbiedigende werking voor oude lijfrenteovereenkomsten, zoals
verwoord in artikel 75, eerste lid, aanhef, van de Wet op de Inkomstenbelasting
1964 (hierna: de Wet), op de onderhavige verzekeringsovereenkomst niet van toepassing
is. De premie is derhalve niet aftrekbaar.
3.5 Op grond van het onder 4 vermelde heeft de Inspecteur belanghebbende voor
het jaar 1994 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een
belastbaar inkomen van f 64.522 (f 47.406 + f 17.116).
4. Omschrijving geschil
en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige
navorderingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend
en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen
wordt verwezen naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent
het geschil
6.1 Naar de Inspecteur heeft aangevoerd en door belanghebbende in haar pleitnota
ook is erkend, moet, naar het oordeel van het Hof, worden geconcludeerd dat
de onderhavige overeenkomst van lijfrenteverzekering tot stand is gekomen na
15 oktober 1990 omdat een overeenkomst van lijfrente als de onderhavige, kan
worden geacht tot stand te zijn gekomen op het moment dat de verzekering door
de verzekeraar is geaccepteerd. Het tijdstip van het indienen van de aanvraag
en van het betalen van de premie zijn daarbij niet van belang. De onderhavige
verzekeringsovereenkomst voldoet derhalve niet aan de eis van artikel 75, eerste
lid, aanhef, van de Wet.
6.2 Voorzover belanghebbende, in verband met het door de Belastingdienst gevoerde
begunstigende beleid met betrekking tot lijfrenteovereenkomsten die kort na
15 oktober 1990 zijn afgesloten, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel,
faalt het, nu, naar de Inspecteur heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht,
verzekeraar A alles in het werk heeft gesteld om de verzekeringnemers tot aanpassing
te bewegen en ook tussenpersoon B van dit beleid op de hoogte was, die, voor
wat betreft de verzekering van belanghebbende, daarvan binnen de daartoe door
de Inspecteur gestelde termijn geen gebruik heeft gemaakt.
6.3 Op grond van het vorenoverwogene is, naar 's Hofs oordeel, de onderhavige
navorderingsaanslag terecht op gelegd. Het beroep is ongegrond.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld op 26 maart 2002 door mr. Sanders, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier Van Lingen, ter vervanging van de mondelinge uitpsraak van 23 november 2001.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: ??????