Te laat totstandgekomen lijfrenteovereenkomst niet tijdig aangepast aan met ingang van 1992 geldende voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek; geen recht op aftrek (navorderingsaanslag gehandhaafd)
ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN | ||
Kamer : | ----- | |
Zaaknummer : | 38.219 | |
Datum arrest : | 5 september 2003 | SE |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR | |
Uitspraak Hof Den Haag : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 01/00473 | |
Datum uitspraak : | 26 maart 2002 | |
Beroepschrift in cassatie : | Klik hier voor het beroepschrift |
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 maart 2002, nr. BK-01/00473, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag,
bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.406.
Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar
inkomen van ƒ 64.552.
Belanghebbende is bij het Hof in beroep gekomen tegen het niet tijdig doen van
de uitspraak op het tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar. In de loop
van het geding voor het Hof is bij uitspraak van de Inspecteur de navorderingsaanslag
gehandhaafd.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft
tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie
is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In geschil is of voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
over het jaar 1994 een bedrag van ƒ 17.116 aan premie lijfrente als persoonlijke
verplichting op het inkomen van belanghebbende in mindering mag worden gebracht.
Het gaat hierbij om premie voor een bij A N.V. afgesloten kapitaalverzekering
met lijfrenteclausule, waarvoor gedurende zeventien jaar premie moet worden
betaald en die - naar in cassatie tot uitgangspunt moet worden genomen - tot
stand is gekomen na 15 oktober 1990 doch vóór 1 januari 1992.
Deze verzekering voldoet kennelijk niet aan de voorwaarden die met ingang van
1992 gelden voor aftrek als persoonlijke verplichting van premies voor lijfrente
en valt, nu die na 15 oktober 1990 tot stand is gekomen, niet onder de overgangsregeling
van artikel 75 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3.2. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar het door de Belastingdienst
gevoerde begunstigende beleid met betrekking tot lijfrenteovereenkomsten die
kort na 15 oktober 1990 zijn afgesloten, welk beleid hierin bestaat dat dergelijke
verzekeringsovereenkomsten onder bepaalde voorwaarden met terugwerkende kracht
mogen worden aangepast aan de voorwaarden die met ingang van 1992 gelden voor
aftrek als persoonlijke verplichtingen van premies voor lijfrenten, een beroep
gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Het Hof heeft geoordeeld dat dat beroep faalt,
nu het aannemelijk acht dat A N.V. alles in het werk heeft gesteld om de verzekeringnemers
tot aanpassing te bewegen en ook B, de tussenpersoon die heeft bemiddeld bij
de totstandkoming van de onderhavige verzekering, van dit beleid op de hoogte
was, welke B, voor wat betreft de verzekering van belanghebbende, daarvan binnen
de daartoe door de Inspecteur gestelde termijn geen gebruik heeft gemaakt.
3.3. Het tweede cassatiemiddel, volgens hetwelk het oordeel van het Hof dat
belanghebbende binnen de daartoe door de Inspecteur gestelde termijn geen gebruik
heeft gemaakt van het vorenbedoelde begunstigende beleid, onbegrijpelijk is
omdat het Hof niet heeft meegewogen dat het aanbod gedaan had moeten worden
aan belanghebbende en niet aan B, faalt. Kennelijk heeft het Hof in deze beslissende
betekenis gehecht aan het feit dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn
gezorgd heeft voor aanpassing van de desbetreffende verzekering, hoewel zij
via B op de hoogte moet zijn geweest van de consequenties die in verband met
het vorenbedoelde begunstigende beleid van de Belastingdienst mogelijkerwijs
zouden voortvloeien uit zodanige aanpassing. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk
en getuigt ook niet van enige onjuiste rechtsopvatting.
3.4. Het eerste middel klaagt dat de overweging van het Hof dat het aannemelijk
acht dat A N.V. alles in het werk heeft gesteld om de verzekeringnemers tot
aanpassing te bewegen onbegrijpelijk is, omdat het Hof hierbij heeft nagelaten
mee te wegen dat de inhoud van het aanbod van de Belastingdienst eerst voldoende
inzichtelijk gemaakt zou moeten zijn alvorens belanghebbende tot aanvaarding
van dat aanbod kon overgaan. De klacht faalt bij gebrek aan belang. Nu ten tijde
dat belanghebbende te kennen gaf het aanbod van de Inspecteur te willen aanvaarden
de door deze gestelde termijn voor aanvaarding reeds was verstreken, was aanvaarding
niet meer mogelijk. Dit geldt ook indien het aanbod van de Inspecteur naar het
oordeel van belanghebbende onvoldoende inzichtelijk was.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2003.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AI5736