Combinatiepolis; twee polissen als één verzekering aangemerkt
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH | ||
Belastingkamer : | Eerste meervoudige | |
Zaaknummer : | BK 94/00515 | |
Datum uitspraak : | 17 februari 2003 | |
Belastingmiddel : | Vermogensbelasting | |
Arrest Hoge Raad : | Klik hier voor arrest HR | |
Zaaknummer : | 39.338 | |
Datum arrest : | 28 oktober 2005 | AZ |
U I T S P R A A K
van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van
het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vermogensbelasting
opgelegd naar een vermogen van fl. 1.813.000,--
(hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij de bestreden
uitspraak gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter
zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer van 10 januari 1996. Aldaar
zijn verschenen en gehoord gemachtigden van belanghebbende en de Inspecteur.
Ter zitting hebben partijen ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan
overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota's
wordt als hier ingelast aangemerkt. Aan het einde van de mondelinge behandeling
heeft het Hof in overleg met partijen de zaak aangehouden in afwachting van
een in de pleitnota van belanghebbende bedoeld arrest van de Hoge Raad.
1.4. Na de eerste mondelinge behandeling heeft de eerste meervoudige Belastingkamer
uit zijn midden een raadsheer-commissaris aangewezen teneinde partijen tezamen
op te roepen tot het verstrekken van inlichtingen. Met toepassing van artikel
14, lid 1, aanhef en onder 1º, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken
zijn partijen vervolgens voor dat doel opgeroepen. Ter zitting van bedoelde
raadsheer-commissaris van 7 februari 2001 is namens belanghebbende verschenen
en gehoord gemachtigde A voornoemd. De Inspecteur is verschenen en gehoord.
Aan het slot van die zitting zijn afspraken met partijen gemaakt omtrent de
verdere behandeling van de onderhavige zaak en de met die zaak samenhangende
zaken, bij het Hof geadministreerd onder 94/00514 (IB/PH 1991, belanghebbende),
98/03137 (VB 1995, belanghebbende) en 99/01002 (VB 1996, belanghebbendes echtgenoot).
1.5. De tweede mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter
zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer van 8 november 2002. Tevens
heeft toen de tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak met kenmerk
94/00514 alsmede de eerste mondelinge behandeling van de zaken met kenmerk 98/03137
en kenmerk 99/01002. Ter zitting zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde
van belanghebbende en de Inspecteur.
1.6. Ter zitting van 8 november 2002 is tussen het Hof en partijen een gelijktijdige
behandeling afgesproken van de onderhavige zaak en vermelde samenhangende zaken.
Tevens is afgesproken dat hetgeen door partijen in een zaak is aangevoerd, geacht
wordt ook in de andere zaken te zijn aangevoerd. In verband hiermee rekent het
Hof stukken (in kopie) van vermelde samenhangende zaken ambtshalve tot de stukken
van de onderhavige zaak. Die stukken betreffen, uit de zaak met kenmerk 98/03137:
de motivering d.d. 30 december 1998 van het ingediende beroep; uit de zaak met
kenmerk 99/01002: het pro forma beroepschrift d.d. 24 maart 1999; uit de zaken
met de kenmerken 98/03137 en 99/01002: het verweerschrift van de Inspecteur
(met begeleidende brief d.d. 24 oktober 2001); uit de zaak met kenmerk 98/03137:
belanghebbendes brief d.d. 30 november 2001, de brief van de Inspecteur d.d.
21 december 2001, belanghebbendes brief d.d. 10 januari 2002, belanghebbendes
conclusie van repliek d.d. 19 februari 2002 (met als bijlage belanghebbendes
pleitnota voor de zitting van 10 januari 1996) en de conclusie van dupliek d.d.
10 juli 2002 (met 3 bijlagen) van de Inspecteur.
1.7. Bij de tweede mondelinge behandeling van de onderhavige zaak en de zaak
met kenmerk 94/00514, ter zitting van 8 november 2002, was het Hof anders samengesteld
dan bij de eerste mondelinge behandeling op 10 januari 1996. In verband daarmee
zijn partijen ter zitting van 8 november 2002 in de gelegenheid gesteld te herhalen
hetgeen eerder door hen mondeling naar voren is gebracht.
2. Vaststaande feiten
Her Hof stelt op grond
van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil
dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende
weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Bij brief van
11 juni 1991 heeft B nv te C (hierna: C) ten behoeve van belanghebbende en haar
echtgenoot een aantal op een beleggingsconstructie gebaseerde berekeningen gemaakt.
2.2. Bedoelde brief,
gericht aan de tussenpersoon, luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
"Naar aanleiding
van ons gesprek heb ik voor uw relatie de heer en mevrouw X een aantal berekeningen
gemaakt. De berekeningen zijn gebaseerd op een beleggingskonstruktie. Op deze
konstruktie heb ik twee varianten uitgewerkt:
1/ Een hoog laag konstruktie met
de vervolgpremies uit een premiedepot
2/ Een hoog laag konstruktie met vervolgpremies uit een lijfrente.
Ik heb deze konstruktie uitgewerkt op het leven van dhr. echtgenoot X. Op het leven van mevrouw X gelden andere getallen maar de essentie van de beleggingskonstruktie blijft hetzelfde.
Uitgangspunten
Verzekerde : echtgenoot
X
Geboortedaum : 28-08-1939
Ingangsdatum : 25-06-1991
Einddatum : 25-06-2003
Tarief : vaste termijn
Beschikbaar bedrag : f 600.000
1/ De hoog laag konstruktie met vervolgpremies uit een depot
De koopsom van f 600.000 wordt in
een premiedepot gestort. Uit dit premiedepot worden alle toekomstige premies
voor een hoog laag
konstruktie betaald. De hoog laag konstruktie bevat de volgende premies:
* hoog f 248.900
* laag f 49.780
Het garantiekapitaal op de einddatum
is f 1.286.927
Bij vooroverlijden wordt op einddatum uitgekeerd f 1.110.518
De uitkering van deze polis is onbelast
(het registratienummer van deze cijfers is D)
(...)
2/ Een hoog laag konstruktie met vervolgpremies uit een lijfrente.
De koopsomstorting van f 600.000,-
wordt gesplitst en twee delen:
1/ Een eerste hoge storting van f 247.650,
2/ Een koopsom voor een direkt ingaande lijfrente van f 352.350, uit deze lijfrente
worden de lage premies betaald in de verhouding van 1:5 t.o.v. de hoge premie.
De lijfrente is dan f 49.530
Het garantiekapitaal op de einddatum
is f 1.364.568
Bij vooroverlijden wordt op einddatum uitgekeerd f 1.364.568
De uitkering van deze polis is onbelast.
(het registratienummer voor deze cijfers is E)
(...)
Voor mevrouw X gelden analoog aan de twee bovenvermelde construkties de volgende cijfers
Uitgangspunten
Verzekerde : mevr.
X
Geboortedaum : 24-02-1942
Ingangsdatum : 25-06-1991
Einddatum : 25-06-2003
Tarief : vaste termijn
Beschikbaar bedrag : f 300.000
1/ De hoog laag konstruktie met vervolgpremies uit een depot
De koopsom van f 300.000 wordt in
een premiedepot gestort. Uit dit premiedepot worden alle toekomstige premies
voor een hoog laag
konstruktie betaald. De hoog laag konstruktie bevat de volgende premies:
* hoog f 124.450
* laag f 24.890
Het garantiekapitaal op de einddatum
is f 654.579
Bij vooroverlijden wordt op einddatum uitgekeerd f 563.187
De uitkering van deze polis is onbelast.
(het registratienummer van deze cijfers is F)
2/ Een hoog laag konstruktie met vervolgpremies uit een lijfrente
De koopsomstorting van f 300.000,-
wordt gesplitst en twee delen:
1/ Een eerste hoge storting van f 123.825,
2/ Een koopsom voor een direkt ingaande lijfrente van f 176.175, uit deze lijfrente
worden de lage premies betaald in de verhouding van 1:5 t.o.v. de hoge premie.
De lijfrente is dan f 24.765
Het garantiekapitaal op de einddatum
is f 682.284
Bij vooroverlijden wordt op einddatum uitgekeerd f 682.284
De uitkering van deze polis is onbelast.
(het registratienummer voor deze cijfers is E)".
2.3. Belanghebbende en haar
echtgenoot kozen voor variant 2 in voormelde brief.
2.4. Die keuze resulteerde
voor belanghebbende, verzekeringnemer en verzekerde in de dienovereenkomstig
opgemaakte polis (nummer G), met een verzekerd kapitaal van fl. 682.284,--,
"uit te keren bij in leven zijn van de verzekerde op 28-06-2003" of
"uit te keren op 28-06-2003 indien de verzekerde voordien is overleden".
Begunstigden zijn achtereenvolgens de verzekeringnemer, de weduwnaar van de
verzekeringnemer, de kinderen van de verzekeringnemer en de erfgenamen van de
verzekeringnemer. De "eerste hoge storting" bedroeg fl. 123.825,--,
en werd op 28 juni 1991 door belanghebbende gedaan. Als jaarlijkse premiebetaling
over de periode van 28 juni 1992 tot 28 juni 2003, "bij vooruitbetaling
te voldoen zolang de verzekerde leeft, kwam een bedrag van fl. 24.765,-- te
gelden.
2.5. Tevens resulteerde
die keuze voor belanghebbende in een jaarlijkse lijfrente-termijn van fl. 24.765,--,
ingaande 28 juni 1991, bij achterafbetaling steeds op 28 juni uit te keren,
voor het eerst op op 28 juni 1992, een en ander tegen een koopsom van fl. 176.175,--
welke op 28 juni 1991 aan C werd voldaan (polisnummer H).
2.6. Bedoelde keuze
resulteerde voor belanghebbendes echtgenoot,
verzekeringnemer en verzekerde in polis nummer I), in een verzekerd kapitaal
van fl. 1.364.568,--, "uit te keren bij in leven zijn van de verzekerde
op 28-06-2003" of "uit te keren op 28-06-2003 indien de verzekerde
voordien is overleden". Begunstigden zijn achtereenvolgens de verzekeringnemer,
de weduwe van de verzekeringnemer, de kinderen van de verzekeringnemer en de
erfgenamen van de verzekeringnemer. De "eerste hoge storting" bedroeg
fl. 247.650,--, en werd op 28 juni 1991 door belanghebbendes echtgenoot gedaan.
Als jaarlijkse premiebetaling over de periode van 28 juni 1992 tot 28 juni 2003,
"bij vooruitbetaling te voldoen zolang de verzekerde leeft, kwam een bedrag
van fl. 49.530,-- te gelden.
2.7. Tevens resulteerde
bedoelde keuze voor belanghebbendes echtgenoot in een jaarlijkse lijfrente van
fl. 49.530,--, ingaande 28 juni 1991, bij achterafbetaling steeds op 28 juni
uit te keren, voor het eerst op 28 juni 1992, een en ander tegen een koopsom
van fl. 352.350,-- welke op 28 juni 1991 aan C werd voldaan (polisnummer J).
2.8. Belanghebbende
genoot in 1991 een hoger persoonlijk inkomen dan haar echtgenoot. Ter zake van
voormelde vier polissen heeft zij geen vermogen aangegeven. Bij de aanslagregeling
heeft de Inspecteur, zich op het standpunt stellende dat ter zake artikel 8,
lid 2, aanhef en onder e, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 (tekst t/m
1994) niet van toepassing is, [(fl. 123.825,-- + fl. 176.175,-- =) fl. 300.000,--
+ (fl. 247.650,-- + fl. 352.350,-- =)
fl. 600.000,-- + fl. 35.000,-- (waardestijging polissen) =] fl. 935.000,-- gecorrigeerd.
3. Geschil, standpunten
en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht tot de
in 2.8 vermelde correctie is overgegaan. Belanghebbende beantwoordt die vraag
ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen
afkomstige stukken. Ter zittingen hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak
en vermindering van de aanslag tot een naar een vermogen van fl. 878.000,--.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van belanghebbende.
4. Beoordeling van het
geschil
4.1. Het geschil spitst
zich toe op het antwoord op de vraag of bij de 2.4 en 2.5 vermelde polissen
ten name van belanghebbende en de 2.6 en 2.7 vermelde polissen ten name van
belanghebbendes echtgenoot sprake is van twee zelfstandige verzekeringen, conform
het standpunt van belanghebbende, dan wel van één kapitaalverzekering
tegen betaling van een koopsom, conform het standpunt van de Inspecteur.
4.2. Gelet op het
in 2.1 tot en met 2.7 vermelde, in onderlinge samenhang bezien, is het Hof van
oordeel dat zowel tussen de aan belanghebbende afgegeven polissen als tussen
de aan belanghebbendes echtgenoot afgegeven polissen een samenhang bestaat aldus
dat zij door dezelfde verzekeringsmaatschappij zijn afgegeven, dat zij een gelijke
ingangsdatum hebben en in looptijd op elkaar zijn afgestemd, alsmede dat zowel
belanghebbende als haar echtgenoot in de betreffende polissen verzekeringnemer,
verzekerde en - behoudens uiteraard de uitkering bij overlijden - begunstigde
is.
4.3. Deze feiten en
omstandigheden laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat voor de heffing
van de vermogensbelasting (en de inkomstenbelasting) moet worden geoordeeld
dat zowel belanghebbende als haar echtgenoot met C in wezen één
verzekeringsovereenkomst hebben gesloten, waarvan de wederzijdse rechten en
verplichtingen zijn neergelegd in twee polissen, welke overeenkomst naar deszelfs
inhoud een tegen een koopsom van fl. 300.000,-- respectievelijk
fl. 600.000,-- gesloten kapitaalverzekering is. Het Hof verwijst naar het door
de Hoge Raad besliste geschil in diens arrest
van 23 april 1997, nr. 13 139, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/233*.
Naar 's Hofs oordeel kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of de
jaarlijkse uitkering op de als lijfrentepolis aangeduide polissen werden en
worden verrekend met de jaarlijks verschuldigde bedragen ingevolge de als kapitaalverzekering
aangeduide polissen.
4.4. De in 4.1 vermelde
vraag moet in de door de Inspecteur voorgestane zin worden beantwoord.
4.5. Bij de in 4.1
vermelde vraag gaat het om de fiscale duiding van met elkaar samenhangende polissen.
Niet valt in te zien dat de Inspecteur in verband met de uitlating van de staatssecretaris
van Financiën dat "het een ieder vrijstaat met zijn belastbare inkomsten
te doen wat hij wil", in het kader van de behandeling van een wetsvoorstel,
heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel,
of een ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, door tot de in 2.8 vermelde
correctie over te gaan. Belanghebbende is ter zitting van 8 november 2002 in
de gelegenheid gesteld bedoelde (blote) stelling, zoals door haar in haar pleitnota
van 10 januari 1996 op blz. 7, onderaan, vermeld, nader toe te lichten. Daarvan
heeft zij evenwel afgezien. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust,
heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in casu sprake is van schending van enig
door hem gesteld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.6. De Inspecteur
is terecht tot de in 2.8 vermelde correctie overgegaan. Het beroep van belanghebbende
is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
Het Hof verklaart
het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 17 februari 2003 door G.J. van Muijen, voorzitter, P. van der Wal en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing op die datum in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AF7457