Geen aftrek lijfrentepremie bij niet-inbrengen deel van onderneming in BV gevolgd door verkoop aan derde

ARREST HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Kamer : Derde
Zaaknummer : 37.596
Datum arrest : 12 september 2003 EC
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
   
Uitspraak Hof Leeuwarden : Klik hier voor de uitspraak van het hof
Zaaknummer : BK 43/00
Datum uitspraak : 1 augustus 2001
   
Conclusie A-G : Klik hier voor conclusie
   
Beroepschrift in cassatie : Klik hier voor het beroepschrift

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 augustus 2001, nr. 43/00 betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.258.790, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 28 november 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende dreef in het jaar 1995 een gemengd landbouwbedrijf, bestaande uit een melkveehouders- en een akkerbouwbedrijf. Op 15 augustus 1995 heeft belanghebbende een intentieverklaring getekend tot oprichting van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (hierna: de BV) met als doel de voortzetting van zijn onderneming, welke vanaf 1 juli 1995 voor rekening en risico van de BV zou worden gedreven. De BV is opgericht op 1 maart 1996. Op 11 maart 1996 is het akkerbouwbedrijf van belanghebbende in de BV ingebracht. In de zomer van 1995 heeft belanghebbende een makelaar opdracht gegeven tot verkoop van het melkveehoudersbedrijf, waarna dat bedrijf in november/december 1995 door belanghebbende is verkocht en overgedragen aan een derde. Bij de overdracht van het melkveehoudersbedrijf heeft belanghebbende stakingswinst behaald, in verband waarmee hij op 22 december 1995 met de BV in oprichting een lijfrenteovereenkomst heeft gesloten tegen een tegenprestatie van ƒ 357.442. Voor het Hof was in geschil of dit bedrag gelet op het bepaalde in artikel 45, lid 5, aanhef en letter a, sub 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1995 (hierna: de Wet) behoort tot de aftrekbare persoonlijke verplichtingen.
3.2. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het melkveehoudersbedrijf van belanghebbende niet aan de BV is overgedragen maar - al wordt het geacht enige tijd voor rekening en risico van de BV in oprichting te zijn gedreven - nog voordat overdracht aan de BV kon plaatsvinden door belanghebbende aan een derde is verkocht en overgedragen. Van een overdracht van een gedeelte van een onderneming aan de BV in de zin van artikel 45, lid 5, onderdeel a, sub 2, van de Wet kan dan geen sprake zijn (vgl. HR 8 november 2000, nr. 35393, BNB 2001/188). Hierop stuiten beide onderdelen van het middel af.

4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AF3423