Navordering terecht terzake van afgetrokken premies voor een niet-aangepaste kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; boete blijft (ook) in stand

UITSPRAAK RECHTBANK TE HAARLEM
Belastingkamer (sector bestuursrecht) : Enkelvoudige
Registratienummers : AWB 05/3517 & 05/3518
Datum uitspraak : 14 februari 2006
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
   
Uitspraak hof Amsterdam : Klik hier voor de uitspraak van het hof
Zaaknummers : BK 06/00108 (en BK 06/00107)
Datum uitspraak : 14 november 2006

U I T S P R A A K

als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te P,
verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft, met dagtekening 1 juni 2005, aan eiser voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 42.612 en € 46.803, alsmede bij beschikking boetes opgelegd over deze jaren van ieder € 238.
Eiser heeft tegen de aanslagen en de boetes een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder is ontvangen op 3 juni 2005. Verweerder heeft bij uitspraken van 4 juli 2005 de bezwaren van eiser afgewezen en de navorderingsaanslagen en de boetes gehandhaafd. Daartegen is door eiser een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 26 juli 2005 is ontvangen.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2005 te Haarlem. Ter zitting zijn verschenen eiser en namens verweerder A en B.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten
2.1. Eiser heeft op 1 december 1989 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten bij C onder nr. 0000000.
2.2. Eiser heeft, in verband met zijn ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 op verzoek van verweerder de polis inclusief polisvoorwaarden en clausulebladen aan verweerder toegezonden.
2.3. Premies, betaald voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, zijn als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 vanaf 1 januari 2001 niet meer aftrekbaar voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. C heeft ten aanzien van deze wijziging in december 2000 aan haar cliënten (waaronder eiser) een brief gestuurd met de mededeling dat, indien er nog behoefte is aan recht op aftrek, de polis aangepast dient te worden. In deze brief is ten aanzien van lijfrenteverzekeringen die gesloten zijn vóór 16 oktober 1990 het volgende opgenomen:

“De aanspraken die u tot 1 januari 2001 heeft opgebouwd, blijven onder de oude regelgeving (van vóór 1992) vallen. Wilt u de aftrek voortzetten? Dan zal de lijfrenteverzekering voor de toekomst moeten worden aangepast aan de nieuwe regelgeving. Het contract moet uiterlijk bij de aangifte over het jaar 2001 (dus begin 2002) zijn aangepast. (...).”

Eiser heeft zijn polis niet aan laten passen.

2.4. Eiser heeft voor de jaren 2001 en 2002 aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 40.343 en € 44.533. In de aangiften heeft eiser voor beide jaren € 2.269 aan betaalde lijfrentepremie in aftrek gebracht. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting 2001 en 2002 de aangiften gevolgd.
2.5. Naar aanleiding van de door eiser voor het jaar 2003 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is verweerder gebleken dat de polis van eiser niet is aangepast en dat er nog steeds sprake is van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule.
2.6. In de navorderingsaanslagen heeft verweerder de betalingen voor de lijfrentepremies niet in aftrek toegelaten. Bij de aanslagen zijn vergrijpboetes opgelegd van € 238 (eerste verzuim). Bij bestreden uitspraken zijn de bezwaren van eiser afgewezen.

3. Het geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen, alsmede de boetes terecht zijn opgelegd.
Eiser is van mening dat verweerder niet tot navordering kan overgaan omdat er geen sprake is van een nieuw feit. Alle informatie over de polis was bij verweerder bekend. Eiser stelt dat hij te goeder trouw zijn aangifte heeft ingediend.
Verweerder heeft het standpunt van eiser betwist. In zijn opvatting is wel sprake van een nieuw feit in de hiervoor bedoelde zin, namelijk het feit dat eiser zijn polis kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet heeft laten aanpassen per 1 januari 2001. Verweerder mocht naar zijn mening uitgaan van de juistheid van de gegevens zoals die door eiser in zijn aangiften zijn vermeld. Daarnaast is verweerder van mening dat er, gezien de brief van C en de aandacht die in de pers aan lijfrentes is besteed, sprake is van kwade trouw.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen en boetes. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 16, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), is bepaald dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2. Van kwader trouw is sprake indien eiser opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Voorts wordt kwader trouw aangenomen indien eiser zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangiften wat betreft de aftrekbaarheid van de door eiser betaalde lijfrentepremies onjuist waren maar hij zich daardoor niet heeft laten weerhouden de aangiften te doen zoals hij heeft gedaan, en zich aldus willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans onjuiste aangiften te doen.
4.3. Op grond van artikel 8, eerste lid, Awr is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte in de zin van artikel 6 van de Awr gehouden aangifte te doen door - kort gezegd - de in de uitnodiging gevraagde gegevens en bescheiden duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en toe te zenden.
4.4. Vaststaat dat eiser door de brief van december 2000 door C op de hoogte is gesteld van het feit dat, indien eiser de door hem betaalde premies ook na deze datum in aftrek wenste te brengen, hij zijn polis diende aan te passen aan de vanaf 1 januari 2001 geldende wetgeving. In deze brief is bovendien duidelijk beschreven dat alle polissen van vóór 16 oktober 1990 aangepast dienden te worden. Daarnaast is in de periode vóór 1 januari 2001 in de pers veel aandacht besteed aan de wijzigingen van de wetgeving per 1 januari 2001 en de gevolgen die dit onder andere zou hebben voor de aftrekbaarheid van betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen. Ook in de toelichting bij het aangiftebiljet is hierover informatie opgenomen.
4.5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de informatie van C algemeen was en niet specifiek betrekking had op zijn polis. Eiser heeft tevens verklaard dat hij ervan uitging dat verweerder zijn aangiften wel zou corrigeren als zijn polis vanaf 1 januari 2001 niet langer aan de voorwaarden voldeed.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat eiser, door de premies in aftrek te brengen in zijn aangiften, te kwader trouw heeft gehandeld. Eiser heeft, alhoewel hij hierover door C is geïnformeerd, nagelaten om te onderzoeken of de door hem betaalde premies na invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog aftrekbaar zouden zijn. Ook in de publicaties die hierover in de media zijn verschenen en de toelichting bij het aangiftebiljet heeft eiser geen reden gezien om na te gaan of de premies nog aftrekbaar waren. Eiser heeft het aan verweerder overgelaten om af te wijken van de aangiften indien dit nodig zou zijn. Door deze handelwijze heeft eiser zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen. Het is daarom aan voorwaardelijk opzet van eiser te wijten dat de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 en 2002 aanvankelijk tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
4.7. De stelling van eiser, dat navordering niet mogelijk is omdat de inspecteur beschikte over alle informatie, treft geen doel. Immers, in gevallen waarin de belastingplichtige te kwader trouw is, kan de inspecteur desondanks navorderen. De vraag of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, doet in geval van kwade trouw niet ter zake.
4.8. Op grond van artikel 67e, eerste lid en tweede lid, Awr kan verweerder voor het geval het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is, dat te weinig belasting is geheven een boete opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag. Zoals de rechtbank in 4.6. heeft overwogen heeft eiser door zijn polis niet aan te laten passen en desondanks toch de door hem betaalde premies in aftrek te brengen in zijn aangiften willens en wetens de kans aanvaard dat voor de onderhavige jaren te weinig belasting zou worden geheven. Gelet hierop is met inachtneming van artikel 67e van de Awr en § 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een boete van 25 percent van de nagevorderde belasting naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond.

5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.P.M. van Rijn. De beslissing is op 14 februari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: AV1666