Geen ruimte voor aftrek negatief saldo bij afkoop kapitaalverzekering
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Tweede meervoudige |
Zaaknummer : | BK 114/05 (of 05/00114) |
Datum uitspraak : | 28 april 2006 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting |
Proces-verbaal rechtbank Leeuwarden : | Klik hier voor het proces-verbaal |
Zaaknummer : | AWB 05/238 |
Datum: | 27 juni 2005 |
Conclusie A-G : | Klik hier voor de conclusie |
Zaaknummer : | 43.340 |
Datum conclusie : | 22 februari 2007 |
Arrest Hoge Raad : | klik hier voor het arrest |
Zaaknummer : | 43.340 |
Datum : | 29 juni 2007 |
UITSPRAAK
van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X wonende te Z, belanghebbende, gemachtigde A tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/238 van de rechtbank Leeuwarden van 27 juni 2005 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van
het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2004 aan de belanghebbende voor
het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.270,-- en uit
sparen en beleggen van € 108,--.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 21
januari 2005 de
aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 27 juni 2005, verzonden op 28 juni 2005, heeft de rechtbank
Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde
beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift
(met bijlagen) van 2 augustus 2005, bij het hof ingekomen op 3 augustus 2005.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlage) in hoger beroep ingediend.
Namens de belanghebbende is vervolgens een conclusie van repliek (met bijlage)
ingediend, waarop de inspecteur heeft gereageerd bij conclusie van dupliek.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld
op 13 februari 2006.
Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde en de heer B namens de inspecteur.
De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur
heeft daarvan kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier
ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar punten 1 en 2, opgenomen onder 'Gronden'
van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het negatieve
resultaat bij kapitaalsuitkering uit levensverzekering - de ter zake van de
verzekering voldane premies overtreffen de afkoopwaarde - in mindering gebracht
kan worden op het belastbaar inkomen uit werk en woning.
3.2 Belanghebbendes gemachtigde heeft aangevoerd dat geen sprake is van rente.
Hij wijst erop dat de waardevermeerdering van kapitaalverzekeringen voor het
grootste gedeelte ontstaat door koerswinst. Nu door onjuist gebruik van het
begrip rente in de Wet op de inkomsten-belasting 1964 (hierna: de Wet IB) in
feite koerswinst wordt belast - terwijl koerswinst normaliter onbelast is -,
acht hij het gerechtvaardigd dat koersverlies in mindering kan worden gebracht
op het belastbaar inkomen.
3.3 De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden
verklaard en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Op grond van
artikel 25 van de Wet IB en de wetsgeschiedenis is het zijns inziens niet mogelijk
een negatief resultaat uit kapitaalverzekering in mindering te brengen op het
belastbaar inkomen uit werk en woning.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de tekst van artikel 25, lid 5, van de
Wet IB, dat op grond van artikel I, onderdeel AL, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
2001 (hierna: de Invoeringswet) van toepassing is, geen ruimte biedt voor de
door belanghebbende beoogde aftrek. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat
ook doel en strekking van voornoemd artikellid niet tot de door belanghebbende
bepleite aftrek kan leiden.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus een juiste beslissing
genomen.
In aanvulling op de uitspraak van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de onderhavige kapitaalverzekering
op grond van het bepaalde in artikel I, onderdeel AL, lid 1, van de Invoeringswet
de bepalingen van de Wet IB van toepassing zijn zoals die luidden op 31 december
2000. Het hof is niet gebleken dat partijen daarbij uitgaan van een onjuist
juridisch standpunt, zodat het hof partijen daarin zal volgen. Gesteld noch
gebleken is dat een van de uitzonderingen genoemd in voormeld artikellid van
toepassing is.
4.3 In de Memorie van Toelichting, wetsvoorstel 21 198, nr. 3, blz. 5, is ten
aanzien van kapitaalverzekeringen het volgende opgemerkt:
'Het tweede type verzekeringsproduct waarvoor wijzigingen worden voorgesteld
zijn de kapitaalverzekeringen. Het gaat hier met name om levensverzekeringen
waarbij een kapitaal wordt uitgekeerd bij in leven zijn op een bepaalde datum
(…). Wij stellen voor het rente-element dat in een dergelijke kapitaalsuitkering
is begrepen - behoudens in geval van drie nader te behandelen vrijstellingen
- te rekenen tot de inkomsten uit vermogen, zulks ongeacht de looptijd en het
aantal jaren premiebetaling van de desbetreffende verzekering. Onder het huidige
regime is het rente-element in een kapitaals-uitkering vrijgesteld indien onder
meer twaalf jaren ter zake premies zijn voldaan. Gebleken is dat de kapitaalverzekering
die uitkeert bij leven in het maatschappelijk verkeer in toenemende mate wordt
gezien als een vorm van belegging van vermogen en is gaan fungeren als een -
fiscaal aantrekkelijk - alternatief voor traditionele spaarvormen. Met die spaarvormen
heeft de kapitaalverzekering bij leven grote trekken van gelijkenis. Een en
ander komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat bij kapitaalverzekeringen
de hoogte van de kapitaalsuitkering meer en meer onomstotelijk vast komt te
staan en dat hetzelfde geldt voor eventuele afkoopsommen. Ook valt dit af te
leiden uit de toenemende werving voor kapitaal-verzekeringen door middel van
rendementsvergelijkingen met bijvoorbeeld bancaire spaarvormen. Ons voorstel
in dezen is dan ook ingegeven door het oogmerk onevenwichtigheden in de belastingheffing
weg te nemen.'
en op blz. 21/22
'Het uitgangspunt van de voorgestelde regeling op het terrein van de kapitaalverzekering
is dat het rente-element begrepen in de kapitaalsuitkering uit levensverzekering
bij leven in beginsel wordt gerekend tot de inkomsten uit vermogen, ongeacht
het aantal jaren waarin premies zijn voldaan. De reden voor deze uitbreiding
van belastingheffing ten opzichte van het thans geldende stelsel is dat, afgezien
van zeer uitzonderlijke situaties, de omvang van een kapitaalsuitkering bij
in leven zijn in overheersende mate wordt bepaald door het kapitaalelement en
het rente-element en in verhoudingsgewijs geringe mate door het risico-element.
Wij hebben in dit verband reeds gesproken van een toenemende vervaging van de
grenzen tussen spaarvormen van banken en verzekeringen waarbij een kapitaal
is verzekerd bij in leven zijn op een bepaalde datum. Het wetsvoorstel beoogt
de thans bestaande onevenwichtige fiscale behandeling van vergelijkbare en uitwisselbare
producten aldus te beëindigen.'
4.4 Uit voorgaande weergave van de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever zich
bewust is geweest van het feit dat kapitaalsuitkeringen uit levensverzekeringen
en afkoopsommen een risico-element bevatten. Gelet op de (destijds) ondergeschikte
rol van het risico-element aan het kapitaalelement en het rente-element heeft
de wetgever er uitdrukkelijk voor gekozen om, ter beëindiging van een onevenwichtige
fiscale behandeling van vergelijkbare en uitwisselbare producten, de 'rente'
begrepen in deze kapitaalsuitkeringen uit levensverzekering of in de afkoopsommen,
tot de inkomsten uit vermogen te rekenen. De rente kan derhalve, anders dan
de belanghebbende onder 3.2 bepleit, niet worden gezien als een koerswinst die
wordt belast, zodat aftrek van koersverlies ook niet aan de orde is.
4.5 Artikel 25, lid 5, van de Wet IB bepaalt dat de rente begrepen in een kapitaalsuitkering
uit levensverzekering wordt gesteld op het bedrag waarmee de uitkering overtreft
hetgeen ter zake van de verzekering aan premies is voldaan. Uit deze tekst blijkt
duidelijk dat er geen ruimte is voor de door belanghebbende beoogde aftrek.
Gelet op deze tekst acht het hof ook onaannemelijk dat de wetgever, zoals de
belanghebbende veronderstelt, over het hoofd heeft gezien dat de saldomethode
van voornoemd vijfde lid tot een negatief resultaat kan leiden. Bevestiging
hiervan vindt het hof onder meer in hetgeen de wetgever op bladzijde 52 van
voornoemde Memorie van Toelichting heeft opgemerkt ter zake van het met een
kapitaalsuitkering uit levensverzekering gelijkgeschakelde genoten bedrag uit
vervreemding of uit het onherroepelijk worden van de begunstiging (artikel 25,
lid 3, onder d, van de Wet IB), te weten:
'Het rente-element wordt berekend ingevolge de saldomethode die geldt voor rechtstreeks
uit het
levensverzekeringscontract voortvloeiende kapitaalsuitkeringen. Dit betekent
dat van de ontvangen prestatie belast wordt het gedeelte dat uitgaat boven het
totaal van de voor de levensverzekering betaalde premies. Is er geen excedent
- of is er geen prestatie geleverd (bij voorbeeld bij schenking) - dan wordt
ter zake van de vervreemding of het onherroepelijk worden van de begunstiging
niets belast'.
en in de omstandigheid dat artikel 35, lid 3, van de Wet IB, - voor zover hier
van belang - de aftrekbaarheid van kosten van verwerving van rente, begrepen
in het genoten bedrag uit vervreemding of het onherroepelijk worden van de begunstiging,
beperkt tot ten hoogste het bedrag dat ter zake van dat recht aan inkomsten
wordt genoten.
4.6 Nu ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel I, onderdeel AL,
van de Invoeringswet de rente begrepen in een kapitaalsuitkering uit levensverzekering
die volgens de Wet IB tot de inkomsten behoort, voor de toepassing van de Wet
inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt als inkomen uit werk en woning, is
het negatieve resultaat als bedoeld onder 3.1 terecht niet in mindering gebracht
op het belastbaar inkomen uit werk en woning.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak
dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 28 april 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. J. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AW7274