Toerekening handelwijze adviseur aan belastingplichtige; tenonrechte geclaimde lijfrentepremieaftrek voor kapitaalverzekering met lijfrenteclausule nagevorderd. Boete van 25% passend en geboden
UITSPRAAK RECHTBANK TE LEEUWARDEN | ||
Belastingkamer : | Eerste enkelvoudige | |
Zaaknummer : | AWB 06/37 | |
Datum uitspraak : | 19 juni 2006 | |
Belastingmiddel : | AWR / Inkomstenbelasting | |
Uitspraak hof Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 64/06 | |
Datum uitspraak : | 8 juni 2007 |
UITSPRAAK
als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.897 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.065, alsmede bij beschikking een boete van € 212.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 december 2005 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 8 december 2005, ontvangen per fax bij de rechtbank op 29 december 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft
plaatsgevonden op 19 mei 2006 te Leeuwarden.
Eiser is daar bij gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen de
heer J. Kok.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd
aan de rechtbank en verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser is geboren op [geboortedatum] en is gehuwd met mevrouw [echtgenote].
2.2 Eiser heeft voor het jaar 2001 een bedrag van € 1.011 als lijfrentepremie
afgetrokken. Deze premie heeft betrekking op een voordien bij Delta Lloyd afgesloten
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Eiser heeft van Delta Lloyd een opgave,
gedagtekend 27 februari 2002, ontvangen van de in 2001 op de polis betaalde
premies. Op deze opgave heeft Delta Lloyd de premies aangeduid als: "UITKERINGEN/PREMIES
IN BOX 1". De polis is in 2001 en 2002 ongewijzigd voortgezet.
2.3 Eiser heeft bij het doen van aangifte voor het jaar 2001 gebruik gemaakt van een belastingadviseur. Hij heeft daartoe onder andere de onder 2.2 vermelde premieopgave verstrekt aan zijn belastingadviseur. De belastingadviseur heeft zonder nader onderzoek de op de opgave vermelde premie op de aangifte verantwoord als lijfrentepremie.
2.4 Verweerder heeft bij de thans bestreden navorderingsaanslag de premieaftrek gecorrigeerd. Daarbij heeft verweerder aan eiser een vergrijpboete opgelegd van 50 procent, omdat eiser blijkens een kennisgeving van 23 mei 2005 volgens verweerder had moeten onderzoeken of de premie voor de betreffende verzekering aftrekbaar was. In de kennisgeving staat voorts vermeld dat eisers gemachtigde als fiscaal deskundige wist dat eisers polis geen recht gaf op premieaftrek althans had de gemachtigde dat kunnen weten, zodat de aangifte in de opvatting van verweerder opzettelijk onjuist is ingevuld.
2.5 In het aangiftebiljet en de bijbehorende toelichting wordt aandacht besteed aan de per 2001 gewijzigde premieaftrek voor lijfrenteverzekeringen. Daarnaast is in de media aandacht besteed aan de ter zake gewijzigde wetgeving.
2.6 Uit onderzoek van verweerder blijkt dat de verzekeringsmaatschappijen eind 2000 hun verzekerden hebben aangeschreven en daarbij adviezen hebben gegeven of de bestaande lijfrentepolis voortgezet kon worden of dat die polis, om voor belastingaftrek van de premies in aanmerking te kunnen blijven komen, aangepast moest worden. Tegen het einde van 2002 hebben de verzekeringsmaatschappij nogmaals hun verzekerden benaderd om te wijzen op de gewijzigde fiscale wetgeving ten aanzien van de premieaftrek voor lijfrenteverzekeringen.
3. Geschil
3.1 Mede gelet op het verhandelde ter zitting is thans enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de boetebeschikking.
3.3 Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair tot grove schuld bij eiser en vermindering van de boete.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank overweegt dat eisers gemachtigde, een professionele belastingadviseur, er, gelet op het gewijzigde fiscale regime, niet zonder meer vanuit had mogen gaan dat de door de verzekeringsmaatschappij opgegeven premie fiscaal aftrekbaar was. De gemachtigde had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat de door eiser betaalde premie slechts aftrekbaar was, indien eiser voornemens was de polis aan te passen. Door zonder nader onderzoek de premie af te trekken, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ernstig nalatig gehandeld, zodat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Deze schuld kan aan eiser worden toegerekend, omdat eiser, gelet op de onder 2.4 en 2.5 vastgestelde feiten, naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid had moeten twijfelen aan de fiscale aanvaardbaarheid van de handelwijze van de adviseur. Een boete van 25 procent, zijnde € 106, acht de rechtbank passend en geboden.
4.2 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn opvatting dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij eiser en/of zijn gemachtigde. Verweerder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat eiser en/of zijn gemachtigde de aanmerkelijke kans op een onjuiste aangifte willens en wetens hebben aanvaard. De omstandigheid dat de gemachtigde is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, is onvoldoende voor de vereiste bewustheid.
4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 402,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 0,5 wegens de samenhang met de zaak die bij de rechtbank geregistreerd staat onder nummer ABW 06/38).
6. Griffierecht
Wegens de samenhang met het door eiser ingestelde beroep in de zaak die bij de rechtbank geregistreerd staat onder nummer ABW 06/38 is in het onderhavige beroep geen griffierecht geheven.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de belastingaanslag;
- vermindert de boete tot op € 106 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre
in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 402,50,
en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag
aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en
op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.
de Jong, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BA8936