Alsnog stukken inzake aanpassing polis aangeleverd. Wel recht op lijfrentepremieaftrek, geen proceskostenvergoeding
UITSPRAAK RECHTBANK TE LEEUWARDEN | ||
Belastingkamer : | ??? | |
Zaaknummer : | AWB 06/39 | |
Datum uitspraak : | 7 juli 2006 | |
Belastingmiddel : | AWR / Inkomstenbelasting | |
Uitspraak hof Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 81/06 | |
Datum uitspraak : | 25 mei 2007 |
UITSPRAAK
als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen
(aanslagnummers [nummer].H17/H27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
(IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
respectievelijk € 37.378 en € 42.332. Tevens zijn vergrijpboetes van 50% opgelegd.
1.2 Eiser heeft bezwaar aangetekend. Bij de uitspraak op het bezwaar van 8 december
2005 tegen de onder punt 1.1 bedoelde navorderingsaanslagen heeft verweerder
dit bezwaar ongegrond verklaard en heeft hij beslist dat eiser niet in aanmerking
komt voor kosten in de bezwaarfase. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2006 te Leeuwarden,
alwaar de zaak gelijktijdig is behandeld met de andere beroepszaak van eiser,
geregistreerd onder zaaksnummer 06/40. Eiser is verschenen bij gemachtigde,
mr. P.J.R. Venema, kantoorhoudende te Winschoten. Verweerder is verschenen bij
gemachtigde J. Kok.
Eisers gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, waarvan eveneens
aan verweerders gemachtigde een exemplaar is overhandigd.
1.4 De behandeling van de zaak is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid
te stellen alsnog de door verweerder gewenste bewijsstukken te overleggen. Eisers
gemachtigde heeft bij brief van 3 mei 2006 (met bijlagen), ingekomen bij de
rechtbank op 4 mei 2006, en met gelijktijdige toezending van deze brief aan
verweerder, bewijsstukken ingezonden. Verweerder heeft bij brief van 23 mei
2006, ingekomen bij de rechtbank op 24 mei 2006, zijn reactie op deze brief
gegeven, waarbij tevens toestemming is verleend ingevolge artikel 8:64 van de
Awb voor het achterwege blijven van een nadere mondelinge behandeling ter zitting.
Eisers gemachtigde had deze toestemming reeds op voorhand verleend op de zitting
van 28 april 2006.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat
het volgende vast:
2.1 Eiser is geboren op [datum] 1949 en gehuwd met mevrouw [echtgenote].
2.2 In de aangiftes IB/PVV 2001 en 2002 is een bedrag in aftrek gebracht ter
zake van betaalde premie voor een kapitaalverzekering met een lijfrenteclausule.
2.3 Conform de hiervoor -onder 2.2- bedoelde aangifte heeft verweerder aan eiser
voor het jaar 2001 en 2002 aanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen
uit werk en woning van achtereenvolgens € 36.591 en € 42.332.
2.4 Naar aanleiding van de aanslagregeling van de aangifte over het jaar 2003
was verweerder aanvankelijk de mening toegedaan dat eiser over het jaar 2001
en 2002 ten onrechte voor een bedrag van € 787 en € 1.824 aan premies voor een
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule in aftrek heeft gebracht. De kapitaalverzekering
met lijfrenteclausule had naar zijn mening met ingang van 2001 moeten worden
aangepast om de betaalde premies voor aftrek in aanmerking te laten komen.
2.5 Verweerder heeft aan eiser op 28 oktober 2005 ter zake van deze in zijn
ogen ten onrechte in aftrek gebrachte premies, navorderingsaanslagen IB/PVV
opgelegd en vergrijpboetes van 50%. Voorafgaand aan de navorderingsaanslagen
heeft verweerder aan eiser gemeld waarom de premies niet in aftrek kunnen worden
gebracht.
2.6 Op 7 november 2005 heeft verweerder van eiser een op 2 november 2005 gedagtekend
bezwaarschrift ontvangen gericht tegen de onder punt 2.5 bedoelde navorderingsaanslagen.
2.7 Bij de uitspraak op het onder punt 2.6 bedoelde bezwaarschrift heeft verweerder
het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarbij tegelijk het verzoek van
eisers gemachtigde om een proceskostenvergoeding toe te kennen is afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld.
2.8 In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat uit de bijlagen van
eisers beroepschrift is gebleken dat de betreffende lijfrentepolis van verzekeringsmaatschappij
Equity & Law (AXA) reeds dusdanig is gewijzigd dat de polis voldoet aan
alle voorwaarden voor aftrek. Volgens verweerder zou de navorderingsaanslag
en de boete kunnen komen te vervallen, mits door eiser de betalingsbewijzen
van de in 2001 en 2002 betaalde premies alsnog worden overgelegd. Hij volhardt
wel in het standpunt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
2.9 Tijdens de behandeling van de beroepszaak ter zitting van 28 april 2006
heeft eisers gemachtigde toegezegd alsnog de door verweerder gevraagde bewijsstukken
te zullen overleggen. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 3 mei 2006 bewijsstukken
ingezonden in de vorm van een lijfrentepolis verzekeringsmaatschappij Equity
& Law (AXA) en bescheiden van ABN-AMRO. In zijn brief van 23 mei 2006 heeft
verweerder hierop als reactie gegeven dat op grond van de door eiser overgelegde
stukken de in de aangifte IB/PVV 2001 en 2002 opgevoerde lijfrentepremies alsnog
in aftrek worden toegestaan en dat de opgelegde boetes kunnen komen te vervallen.
3. Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of er terecht is nagevorderd en zo
nee, of eiser recht heeft op een vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen
zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier
ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Gelet op de vaststaande feiten onder punt 2.9 zijn partijen eenstemmig van
mening dat eiser in de onderhavige jaren recht heeft op de geclaimde aftrek
van de door hem betaalde premies. Voor de rechtbank is er geen aanleiding partijen
hierin niet te volgen. De navorderingsaanslagen en boetes dienen derhalve te
worden vernietigd.
4.2 De rechtbank is op grond van de onder rubriek 2 opgesomde vaststaande feiten,
in onderling verband gezien, van oordeel dat het aan eiser zelf is te wijten
dat verweerder eerst tijdens de behandeling van het beroepschrift, de beschikking
heeft gekregen over alle relevante stukken om te kunnen vaststellen of eiser
over de jaren 2001 en 2002 recht heeft op aftrek wegens betaalde lijfrentepremies.
Voor eiser moet ook in de aanslag- en de bezwaarfase duidelijk zijn geweest
dat alle polisbescheiden (ter zake van de aangebrachte wijziging) moesten worden
overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hierboven geschetste
gang van zaken slechts als conclusie worden getrokken dat verweerder eiser ruimschoots
en voldoende duidelijk in de gelegenheid heeft gesteld om de gevraagde bescheiden
te overleggen. Nu verweerder in dezen bij het opleggen van de naheffingsaanslag
en de opgelegde vergrijpboete alsmede bij de afdoening van het bezwaarschrift
naar het oordeel van de rechtbank niet verwijtbaar heeft gehandeld, ziet zij
geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld
in artikel 7:15 van de Awb.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de navorderingsaanslagen reeds ten onrechte zijn
opgelegd omdat een zogenaamd nieuw feit ontbreekt, omdat verzekeraars -waaronder
die van eiser- jaarlijks alle informatie betreffende lijfrenteverzekeringen
aan de belastingdienst moeten verstrekken. Dit zou er toe leiden dat verweerder
wel te verwijten is dat de navorderings-aanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
Verweerder heeft hieromtrent aangevoerd dat de door de verzekeraars in dit verband
verstrekte gegevens toentertijd onvolledig en niet geordend geautomatiseerd
werden aangeleverd en dat het onmogelijk was de gegevens van een individuele
belastingplichtige te traceren. Voor de rechtbank is er geen aanleiding deze
uitleg van verweerder niet aannemelijk te achten. Nu eiser de benodigde gegevens
eenvoudig aan verweerder had kunnen verstrekken, is de rechtbank van oordeel
dat onder de door verweerder geschetste omstandigheden, niet gesproken kan worden
van een ambtelijk verzuim, dat aan een navordering in de weg staat. Er was derhalve
sprake van een nieuw feit in verband met de aanvankelijke constatering bij de
aanslagregeling van het jaar 2003 van de toen in zijn ogen ook voor 2001 en
2002 ten onrechte opgevoerde aftrekpost. Voor verweerder was toen redelijkerwijs
niet te constateren dat deze aanvankelijke opvatting (niet aftrekbaar) onjuist
was.
4.3 De grieven tegen het niet toekennen van de proceskostenveroordeling snijden
geen hout. Desondanks is het beroep gegrond, nu verweerder in de beroepsfase
alsnog aan de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en de opgelegde vergrijpboetes
is tegemoet gekomen. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning
derhalve verlagen.
5. Proceskosten in de beroepsprocedure
De overwegingen onder 4 brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiser
de beroepsprocedure eenvoudig had kunnen voorkomen door de vereiste bescheiden
reeds in de aanslag- of bezwaarfase aan verweerder te overleggen. Nu eiser dit
heeft nagelaten is er geen aanleiding te komen tot een veroordeling in de kosten
van de beroepsprocedure van één van beide partijen. Ieder heeft
zijn eigen kosten te dragen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze uitspraak ziet op handhaving
van de belastbare inkomens uit werk en woning en de vergrijpboetes overeenkomstig
de naheffingsaanslag, met handhaving van hetgeen in die uitspraak is overwogen
met betrekking tot de weigering van verweerder over te gaan tot een proceskostenveroordeling;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen.
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door
eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BA7459