Navorderingsaanslag i.v.m. onterechte lijfrentepremieaftrek vernietigd; inspecteur veroordeeld tot proceskostenvergoeding wegens onrechtmatige daad
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | ||
Belastingkamer : | Eerste meervoudige | |
Zaaknummer : | BK 81/06 | |
Datum uitspraak : | 25 mei 2007 | |
Belastingmiddel : | AWR / Inkomstenbelasting | |
Uitspraak rechtbank Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak van de rechtbank | |
Zaaknummer : | AWB 06/39 | |
Datum uitspraak : | 7 juli 2006 |
UITSPRAAK
van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X wonende te Z, belanghebbende gemachtigde A tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/39 van de rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2006 in het geding tussen de belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, de inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 oktober 2005 aan belanghebbende over
de jaren 2001 en 2002 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen (hierna: IB/PV). Voor het jaar 2001 is de navorderingsaanslag
berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen)
van € 37.378,-- en voor het jaar 2002 naar een belastbaar inkomen uit werk en
woning van € 40.059,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 2.273,--. Tegelijk met de navorderingsaanslagen zijn boetes opgelegd van 50%
van de te betalen bedragen van de navorderingsaanslagen.
Namens belanghebbende zijn hiertegen bezwaarschriften ingediend.
Bij uitspraak van 8 december 2005 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond
verklaard. Het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding in verband met
de bestuurlijke voorprocedure heeft de inspecteur afgewezen.
Bij uitspraak van 7 juli
2006, verzonden op 10 juli 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna:
de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep gegrond
verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, alsmede de
navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen. De beslissing van de inspecteur
op het verzoek om kostenvergoeding bestuurlijke voorprocedure heeft de rechtbank
gehandhaafd. Tevens heeft de rechtbank gelast dat het betaalde griffierecht
van € 37,-- aan de belanghebbende moet worden vergoed door de Staat der Nederlanden.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift
van belanghebbende (met bijlagen) is ingediend op 11 juli 2006. De gronden van
het beroep heeft het hof op 7 augustus 2006 ontvangen. De inspecteur heeft op
18 oktober 2006 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld
op 16 april 2007.
Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde A, alsmede namens de inspecteur
de heer B, bijgestaan door C. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota
voorgelezen en overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging
van de daarbij gevoegde bijlage.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier
ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat,
als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door
de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1 Belanghebbende is geboren op .. februari 19.. en gehuwd met mevrouw D.
2.2 In de aangifte IB/PV voor de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft de belanghebbende
steeds een bedrag in aftrek gebracht ter zake van betaalde premies voor een
lijfrente. Ten aanzien van genoemde jaren gaat het om bedragen van respectievelijk
€ 787,--, € 1.824,-- en € 1.036,--. Voor de jaren 2001 en 2002 heeft de inspecteur
bij de aanslagregeling voormelde bedragen in aftrek toegestaan.
2.3 Bij de aanslagregeling voor het jaar 2003 heeft de inspecteur vragen gesteld
over de aftrek. Uit de voor het jaar 2003 namens belanghebbende verstrekte informatie,
maakt de inspecteur op dat sprake is van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
(hierna: de polis), gesloten vóór 1 januari 1992, waarvan de premies
sinds 2001 niet meer aftrekbaar zijn. Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de
inspecteur dit aan belanghebbendes gemachtigde meegedeeld en hem de gelegenheid
geboden hierop te reageren. Toen een reactie uitbleef is met dagtekening 30
september 2005 de aanslag IB/PV voor het jaar 2003 opgelegd, zonder dat rekening
werd gehouden met de gevraagde aftrek van € 1.036,--.
2.4 Ondertussen verstuurt de inspecteur op 21 september 2005 aan belanghebbendes
gemachtigde de kennisgevingen navordering en boete voor de jaren 2001 en 2002.
In deze kennisgevingen staat vermeld dat gebleken is dat de in de aangifte in
aftrek gebrachte premies van € 787,-- (2001) en € 1.824,-- (2002) niet werden
betaald voor een lijfrenteverzekering, maar voor een kapitaalverzekering met
lijfrenteclausule en dat dergelijke premies sinds 2001 niet meer aftrekbaar
zijn. De gemachtigde wordt verzocht om voor een bepaalde datum mee te delen
of akkoord kan worden gegaan met de navorderingsaanslagen en boetes, dan wel
om voor diezelfde datum de bezwaren gemotiveerd kenbaar te maken.
2.5 Naar aanleiding van deze kennisgevingen deelt belanghebbendes gemachtigde
de inspecteur mee dat een nieuw feit zich niet voordoet en dat belanghebbende
zich niet kan verenigingen met de navorderingsaanslagen en de boetes. Hij zendt
een afschrift van 'polisblad 4' van de polis U 0000000 mee. De inspecteur deelt
bij brief van 14 oktober 2005 mee dat hij van mening blijft dat de premies niet
in aftrek kunnen worden gebracht omdat uit 'polisblad 4' blijkt dat de polis
met terugwerkende kracht is aangepast aan het regiem van de Wet inkomstenbelasting
2001 en dat dit niet is toegestaan. Hij kondigt de oplegging aan van de navorderingsaanslagen
en boetebeschikkingen. Met dagtekening 28 oktober 2005 geeft hij uitvoering
aan dit voornemen.
2.6 Tegen voormelde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen worden namens
belanghebbende tijdig bezwaarschriften ingediend. Op 8 december 2005 heeft de
inspecteur uitspraak gedaan (zie onder 1 hiervoor).
2.7 Tegen voormelde uitspraak van de inspecteur is namens belanghebbende beroep
ingesteld. Bij het beroepschrift is een 'polisblad 000' van polis U 0000000
gevoegd. Dit polisblad is voor de inspecteur aanleiding om de premies alsnog
in aftrek toe te staan, mits de betalingsbewijzen worden overgelegd, omdat uit
vorenbedoeld polisblad wèl blijkt dat de polis aan alle voorwaarden voor
aftrek voldoet. Ter zitting van 28 april 2006 draagt de rechtbank belanghebbende
op alsnog de betalingsbewijzen te overleggen. Bij brief van 3 mei 2006 (per
abuis gedagtekend 2005) voldoet belanghebbende hieraan. Tevens worden stukken
overgelegd van de polis met het nummer 00000001. Ter zake van deze laatste polis
heeft belanghebbende in 2001 en 2002 een premie betaald van € 787,--. Ter zake
van de polis U 0000000 heeft de belanghebbende in beide jaren een premie betaald
van € 1.036,--. Voor het jaar 2001 heeft hij verzuimd de premie van € 1.036,--
in aftrek te brengen.
2.8 De rechtbank volgt partijen in hun conclusie dat de geclaimde premies voor
aftrek in aanmerking komen en dat de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen
dienen te worden vernietigd. De rechtbank is verder van oordeel dat er geen
aanleiding is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-
en beroepsprocedure.
3. Het geschil en de standpunten
van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op
vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
in de bezwaar- en beroepsprocedure. Tussen partijen is niet in geschil dat de
betaalde premies voor aftrek in aanmerking komen en dat de navorderingsaanslagen
en boetebeschikkingen voor de jaren 2001 en 2002 terecht vernietigd zijn.
3.2 Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in de van hem afkomstige
gedingstukken, het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding.
Hij wijst erop dat de bij de aanslagregeling 2003 gevraagde informatie betreffende
polis U 0000000 tijdig en juist is verstrekt. De inspecteur heeft zijns inziens
onrechtmatig gehandeld nu de uitspraak op bezwaar door de rechtbank is vernietigd.
Bovendien wijst hij erop dat het voor de navorderingsaanslagen vereiste nieuwe
feit ontbrak nu de inspecteur, gelet op de renseigneringsplicht van de verzekeringsmaatschappijen,
ten tijde van de aanslagregeling kon beschikken over de polissen van lijfrenteverzekeringen
die in 2001 en 2002 in de aangifte waren opgevoerd. Ook op die grond is sprake
van een onrechtmatig handelen van de inspecteur die leidt tot een proceskosten-vergoeding.
3.3 De inspecteur is daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in de van
hem afkomstige gedingstukken, van mening dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding.
De belanghebbende is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om tijdig de juiste
informatie te verstrekken. Hij heeft dit niet gedaan. Daardoor is het aan belanghebbende
zelf te wijten dat pas achteraf is gebleken dat de navorderingsaanslagen en
boetebeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd. De inspecteur bestrijdt dat geen
sprake is van een nieuw feit.
3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst
het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ten aanzien van het onder 3.1 vermelde geschilpunt is de rechtbank tot het
oordeel gekomen dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding
voor de bezwaarprocedure en de beroepsprocedure bij de rechtbank. Het gerechtshof
komt tot een ander oordeel en overweegt daartoe het volgende.
Uit de onder 2.2 en 2.7 vermelde feiten blijkt dat belanghebbende als betaalde
premies voor een lijfrente voor de jaren 2001 en 2002 andere bedragen in aftrek
heeft gebracht dan voor het jaar 2003 en dat sprake is van twee verschillende
polissen.
Bij zijn verzoeken om inlichtingen naar aanleiding van de aanslagregeling voor
het jaar 2003 heeft de inspecteur zich in zijn vraagstelling beperkt tot het
in dat jaar in aftrek gebrachte bedrag van € 1.036,--. Dit bedrag betreft polis
U 0000000. Op grond van de ten aanzien van deze polis van belanghebbende verkregen
informatie heeft de inspecteur, ondanks het verschil in bedragen, geconcludeerd
dat ook de in aftrek gebrachte premies in 2001 en 2002 van respectievelijk €
787,- en € 1.824,-- niet werden betaald voor een lijfrenteverzekering waarvan
de premies voor aftrek in aanmerking kwamen (zie 2.4). Vervolgens heeft hij
direct de oplegging van navorderingsaansla-gen en boetebeschikkingen voor de
jaren 2001 en 2002 aangekondigd.
Door aldus te handelen kan naar het oordeel van het hof de inspecteur het verwijt
worden gemaakt dat hij belanghebbende niet op een behoorlijke wijze in de gelegenheid
heeft gesteld om het recht op aftrek van in ieder geval de premiebedragen van
€ 787,-- te onderbouwen. Het hof acht aannemelijk dat daardoor het bestaan van
de polis met het nummer 00000001 pas in een laat stadium bekend is geworden,
mede nu in bezwaar met name de vraag in geschil was of de inspecteur wel beschikte
over een nieuw feit. Weliswaar heeft de inspecteur de belanghebbende in de gelegenheid
gesteld om voorafgaande aan het opleggen van de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen
zijn bezwaren gemotiveerd kenbaar te maken (zie 2.4), maar deze mogelijkheid
kan -mede gelet op de toonzetting- bezwaarlijk worden gezien als een open uitnodiging
om informatie te verstrekken zoals voorafgaande aan het opleggen van een belastingaanslag
gebruikelijk is en voor het jaar 2003 ook is gevolgd.
Onder voormelde omstandigheden kan niet gezegd worden dat de inspecteur geen
enkel verwijt kan worden gemaakt voor het (in ieder geval: deels) ten onrechte
opleggen en bij uitspraak handhaven van de navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen,
zodat naar het oordeel van het hof jegens belanghebbende een onrechtmatige daad
is begaan. Alsdan bestaat er aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding
in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.2 Een bijzondere omstandigheid die noopt tot een ander oordeel doet zich niet
voor. Dat ook de belanghebbende een zelfstandig verwijt kan worden gemaakt doordat
hij eerst in een laat stadium de relevante bescheiden heeft overgelegd, kan
niet als zodanige bijzondere omstandig-heid gelden.
4.3 Gelet op vorenoverwogene behoeft de vraag of de inspecteur jegens belanghebbende
onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij niet over een nieuw feit beschikte, geen
behandeling.
4.4 Vorenstaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes hoger beroep gegrond
is en dat aan hem een kostenvergoeding dient te worden toegekend van door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt) en de
beroepsfase (rechtbank 2,5 punten en hof 2 punten).
5. De beslissing
Het gerechtshof
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het
griffierecht;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift, alsmede de navorderingsaanslagen
en boetebeschikkingen voor de jaren 2001 en 2002;
gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt het door deze
betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep van € 105,--;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar,
beroep en hoger beroep voor een bedrag van in totaal € 1.610,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan
belanghebbende moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 25 mei 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BA6084