Alsnog stukken inzake aanpassing polis aangeleverd. Wel recht op lijfrentepremieaftrek, geen proceskostenvergoeding
UITSPRAAK RECHTBANK TE LEEUWARDEN | ||
Belastingkamer : | ??? | |
Zaaknummer : | AWB 06/40 | |
Datum uitspraak : | 7 juli 2006 | |
Belastingmiddel : | AWR / Inkomstenbelasting | |
Uitspraak hof Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak van het hof | |
Zaaknummer : | BK 82/06 | |
Datum uitspraak : | 25 mei 2007 |
UITSPRAAK
als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer
[nummer].H36) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd,
berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.658.
1.2 Eiser heeft bezwaar aangetekend. Bij de uitspraak op het bezwaar van 8 december
2005 tegen de onder punt 1.1 bedoelde aanslag heeft verweerder dit bezwaar ongegrond
verklaard en heeft hij beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor kosten
in de bezwaarfase. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2006 te Leeuwarden,
alwaar de zaak gelijktijdig is behandeld met de andere beroepszaak van eiser,
geregistreerd onder zaaksnummer 06/39. Eiser is verschenen bij gemachtigde,
mr. P.J.R. Venema, kantoorhoudende te Winschoten. Verweerder is verschenen bij
gemachtigde J. Kok.
Eisers gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, waarvan eveneens
aan verweerders gemachtigde een exemplaar is overhandigd.
1.4 De behandeling van de zaak is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid
te stellen alsnog de door verweerder gewenste bewijsstukken te overleggen. Eisers
gemachtigde heeft bij brief van 3 mei 2006 (met bijlagen), ingekomen bij de
rechtbank op 4 mei 2006, en met gelijktijdige toezending van deze brief aan
verweerder, bewijsstukken ingezonden. Verweerder heeft bij brief van 23 mei
2006, ingekomen bij de rechtbank op 24 mei 2006, zijn reactie op deze brief
gegeven, waarbij tevens toestemming is verleend ingevolge artikel 8:64 van de
Awb voor het achterwege blijven van een nadere mondelinge behandeling ter zitting.
Eisers gemachtigde had deze toestemming reeds op voorhand verleend op de zitting
van 28 april 2006.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat
het volgende vast:
2.1 Eiser is geboren op [datum] 1949 en gehuwd met mevrouw [echtgenote].
2.2 In de aangifte IB/PVV 2003 is een bedrag in aftrek gebracht ter zake van
betaalde premie voor een kapitaalverzekering met een lijfrenteclausule.
2.3 Naar aanleiding van de aanslagregeling van de aangifte over het jaar 2003
is verweerder gebleken dat eiser over het jaar 2003 ten onrechte voor een bedrag
van € 1.036 aan premies voor een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule in
aftrek heeft gebracht. De kapitaalverzekering met lijfrenteclausule had naar
zijn mening met ingang van 2001 moeten worden aangepast om de betaalde premies
voor aftrek in aanmerking te laten komen.
2.4 Verweerder heeft aan eiser op 30 september 2005 na correctie van deze in
zijn ogen ten onrechte in aftrek gebrachte, premies een definitieve aanslag
IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 42.658. Voorafgaand aan het opleggen van de aanslag heeft verweerder aan eiser
vragen gesteld over de afgetrokken premies voor een lijfrente en gemeld waarom
de premies niet in aftrek kunnen worden gebracht.
2.5 Op 10 oktober 2005 heeft verweerder van eiser een op 4 oktober 2005 gedagtekend
bezwaarschrift ontvangen gericht tegen de onder punt 2.4 bedoelde aanslag.
2.6 Bij de uitspraak op het onder punt 2.5 bedoelde bezwaarschrift heeft verweerder
het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarbij tegelijk het verzoek van
eisers gemachtigde om een proceskostenvergoeding toe te kennen is afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld.
2.7 In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat uit de bijlagen van
eisers beroepschrift is gebleken dat de betreffende lijfrentepolis van verzekeringsmaatschappij
Equity & Law (AXA) reeds dusdanig is gewijzigd dat de polis voldoet aan
alle voorwaarden voor aftrek. Volgens verweerder zouden de lijfrentepremies
in aftrek kunnen worden toegestaan, mits door eiser de betalingsbewijzen van
de in 2003 betaalde premies alsnog worden overgelegd. Hij volhardt wel in het
standpunt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
2.8 Tijdens de behandeling van de beroepszaak ter zitting van 28 april 2006
heeft eisers gemachtigde toegezegd alsnog de door verweerder gevraagde bewijsstukken
te zullen overleggen. Eisers gemachtigde heeft bij brief van 3 mei 2006 bewijsstukken
ingezonden in de vorm van een lijfrentepolis verzekeringsmaatschappij Equity
& Law (AXA) en bescheiden van ABN-AMRO. In zijn brief van 23 mei 2006 heeft
verweerder hierop als reactie gegeven dat op grond van de door eiser overgelegde
stukken de in de aangifte IB/PVV 2003 opgevoerde lijfrentepremies alsnog in
aftrek worden toegestaan.
3. Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of er terecht is nagevorderd en zo
nee, of eiser recht heeft op een vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen
zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier
ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Gelet op de vaststaande feiten onder punt 2.8 zijn partijen eenstemmig van
mening dat eiser in het onderhavige jaar recht heeft op de geclaimde aftrek
van de door hem betaalde premies. Voor de rechtbank is er geen aanleiding partijen
hierin niet te volgen. De definitieve aanslag over het jaar 2003 dient daarom
met deze geclaimde aftrekpost te worden verminderd.
4.2 De rechtbank is op grond van de onder rubriek 2 opgesomde vaststaande feiten,
in onderling verband gezien, van oordeel dat het aan eiser zelf is te wijten
dat verweerder eerst tijdens de behandeling van het beroepschrift, de beschikking
heeft gekregen over alle relevante stukken om te kunnen vaststellen of eiser
over het jaar 2003 recht heeft op aftrek wegens betaalde lijfrentepremies. Voor
eiser moet het ook in de aanslag- en de bezwaarfase duidelijk zijn geweest dat
alle polisbescheiden (ter zake van de aangebrachte wijziging) moesten worden
overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hierboven geschetste
gang van zaken slechts als conclusie worden getrokken dat verweerder eiser ruimschoots
en voldoende duidelijk in de gelegenheid heeft gesteld om de gevraagde bescheiden
te overleggen. Nu verweerder in dezen bij het opleggen van de aanslag alsmede
bij de afdoening van het bezwaarschrift naar het oordeel van de rechtbank niet
verwijtbaar heeft gehandeld, ziet zij geen aanleiding voor het uitspreken van
een proceskostenveroorde-ling als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
4.3 De grieven tegen het niet toekennen van de proceskostenveroordeling snijden
geen hout. Desondanks is het beroep gegrond, nu verweerder in de beroepsfase
alsnog aan het bezwaar tegen de aanslag is tegemoet gekomen. De rechtbank zal
het belastbaar inkomen uit werk en woning derhalve verlagen.
5. Proceskosten in de beroepsprocedure
De overwegingen onder 4 brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiser
de beroepsprocedure eenvoudig had kunnen voorkomen door de vereiste bescheiden
reeds in de aanslag- of bezwaarfase aan verweerder te overleggen. Nu eiser dit
heeft nagelaten is er geen aanleiding te komen tot een veroordeling in de kosten
van de beroepsprocedure van één van beide partijen. Iedere partij
heeft zijn eigen kosten te dragen.
De rechtbank wijst erop dat in deze zaak geen griffierecht aan eiser hoeft te
worden vergoed, aangezien alleen in de samenhangende zaak met reg.nr. 06/39
griffierecht is geheven.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze uitspraak ziet op handhaving
van het belastbare inkomen uit werk en woning overeenkomstig de aanslag, met
handhaving van hetgeen in die uitspraak is overwogen met betrekking tot de weigering
van verweerder over te gaan tot een proceskostenveroordeling;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen
uit werk en woning van € 41.622.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BA7520