Ondanks sterke samenhang van 2 verzekeringsovereenkomsten is geen sprake van combinatiepolis; geen plaats voor heffing
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM | ||
Belastingkamer : | Eerste meervoudige | |
Zaaknummer : | BK 04/00328 | |
Datum uitspraak : | 26 juli 2006 | |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting | |
Conclusie A-G : | Klik hier voor de conclusie A-G | |
Zaaknummer : | 43.532 | |
Datum conclusie : | 27 september 2007 | |
Arrest Hoge Raad : | Klik hier voor het arrest | |
Zaaknummer : | 43.532 | |
Datum : | 1 februari 2008 |
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
1. Aanslag,
bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De Inspecteur
heeft een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en
woning van 92.609,.
1.2. Belanghebbende
heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar in de
bestreden uitspraak afgewezen.
1.3. Belanghebbende
is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een
verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van re-pliek ingediend,
de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. Bij het onderzoek
ter zitting op 7 juli 2006 te Arnhem zijn gehoord A, verbonden aan Nationale-Nederlanden
Levensverzekering Maatschappij NV, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede
de Inspecteur.
De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan
overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet
als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende
heeft met ingangsdatum 30 juni 1989 bij Nationale-Nederlanden Levensverzekering
Maatschappij N.V. (hierna: de verzekeringsmaatschappij) een hoog/laag-kapitaalverzekering
afgesloten. Belanghebbende is zowel verzekeringnemer als verzekerde als eerste
begunstigde.
De kapitaalverzekering leidt 30 juni 2001 (einddatum van de verzekering) tot
een uitkering van 300.925, vermeerderd met een nader te bepalen winstdeling.
Het betreft een zogeheten vaste termijn verzekering waarbij ook bij vóóroverlijden
van de verzekerde het kapitaal eerst op einddatum tot uitkering komt.
Voor de polis is op 30 juni 1989 een premie verschuldigd van 72.855, en vanaf
30 juni 1990 tot de genoemde einddatum een jaarpremie van 14.571, zolang
de verzekerde leeft.
De kapitaalsverzekering heeft als polisnummer 0000000.
2.2. Belanghebbende
heeft tevens met ingangsdatum 30 juni 1989 bij de verzekeringsmaatschappij een
direct ingaande lijfrente afgesloten. Belanghebbende is zowel verzekeringnemer
als verzekerde als begunstigde.
De lijfrenteovereenkomst leidt tot een uitkering van 14.571, per jaar, met
ingang van 30 juni 1989 en uiterlijk tot 30 juni 2016 (einddatum van de verzekering)
of tot de rentevervaldag onmiddellijk voorafgaande aan het vóóroverlijden
van de verzekerde.
Voor de polis is een koopsom verschuldigd van 177.145,.
De lijfrenteovereenkomst heeft als polisnummer 0000000.
2.3. Het totaal van
de in 1989 verschuldigde premiebetaling voor de kapitaalverzekering ad 72.855,
en koopsom voor de lijfrente ad 177.145, bedraagt 250.000,.
Belanghebbende heeft beide verzekeringen afgesloten naar aanleiding van een
offerte, waarin wordt opmerkt:
ons uitgangspunt hierbij is een beschikbaar bedrag van f 250.000,--
en voorts:
Wij gaan ervan uit dat u een bedrag van 250.000,- beschikbaar hebt voor
belegging. Van dit bedrag wordt 177.145,- aangewend voor de onder I voorgestelde
verzekering, zodat 72.855,- resteert. Hierna doen wij u een voorstel voor
een kapitaalverzekering tegen pre-miebetaling met een duur van 12 jaar, waarvoor
worden aangewend:
- het restant ad 72.855,- van het voor belegging beschikbare bedrag en
- de eerste 11 lijfrentetermijnen van de onder I voorgestelde verzekering.
2.4. De verzekeringsmaatschappij
heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een bedrag van 374.292, uitgekeerd.
2.5. De inspecteur
heeft zich in de bestreden uitspraak op het standpunt gesteld dat er voor de
belastingheffing geen sprake is van twee afzonderlijke verzekeringen (een kapitaalverzekering
en een lijfrenteovereenkomst) maar van een combipolis, zijnde een kapitaalverzekering
tegen een koopsom.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur het aangegeven inkomen uit
werk en woning verhoogd met een bedrag van 189.525, (zijnde het saldo van
de ontvan-gen uitkering ad 374.292, verminderd met het aan deze uitkering
toe te rekenen gedeelte van de onder 2.3 genoemde stortingen van in totaal
250.000,). Daarnaast heeft de Inspecteur een correctie aangebracht ter zake
van de geclaimde zelfstandigen-aftrek en de geclaimde giftenaftrek.
2.6. In zijn verweerschrift
en in de conclusie van dupliek heeft de Inspecteur zich, in afwijking van het
eerder ingenomen standpunt dat sprake is van een combipolis, zich op het standpunt
gesteld dat er geen sprake is van een verzekering maar van een spaarcon-tract
omdat de uitkering van de kapitaalverzekering bij vóóroverlijden
van de verzeker-de niet voortijdig tot uitkering komt maar eerst op einddatum
van de verzekering.
3. Het
geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de door belanghebbende
ontvangen uitkering (na aftrek van de aan deze uitkering toe te rekenen stortingen)
als inkomen uit werk en woning heeft belast en de waarde van belanghebbendes
recht op deze uitkering terecht tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit
sparen en beleggen rekent.
3.2. De Inspecteur beantwoordt beide vragen bevestigend.
3.3. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, zich daarbij op het
standpunt stellend dat er sprake is van twee afzonderlijke verzekeringsovereenkomsten
waarbij de uitkering uit kapitaalverzekering onbelast dient te blijven.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn
aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak
en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit woning
en werk van 12.240, ofwel 5.554,27 (overeenkomstig de ingediende aangifte
na correctie van de eerder geclaimde zelfstandigenaftrek) en een belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen van 10.004, (overeenkomstig de aangifte).
3.6. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak,
gegrondverklaring van het beroep en tot verlaging van het belastbaar inkomen
uit werk en woning tot 85.157, en daarnaast met een beroep op interne compensatie
tot verhoging van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot een bedrag
van 13.304,.
4. Beoordeling
van het geschil
4.1. De onder 2.1
en 2.2 omschreven verzekeringen vertonen in sterke mate overeenkomsten en een
onderlinge samenhang. Zo is er sprake van dezelfde verzekeringsnemer, verzekerde
en (behoudens uiteraard de uitkering bij overlijden) begunstigde, dezelfde ingangsdatum
van beide verzekeringen, dezelfde verzekeringsmaatschappij, het overeenkomen
van de hoogte van de lijfrente-uitkering en de premie voor de kapitaalverzekering,
alsmede de cijfermatige samenhang van de (eerste) stortingen op beide verzeke-ringen
voor een totaal bedrag van 250.000, zoals ook blijkt uit de opgestelde offerte.
4.2. Indien beide
verzekeringen ook in looptijd op elkaar zouden zijn afgestemd, zouden beide
verzekeringen dan ook voor de heffing van de inkomstenbelasting moeten worden
aangemerkt als één overeenkomst waarvan de wederzijdse rechten
en plichten zijn neergelegd in twee polissen (Hoge
Raad 23 april 1997, nr. 31 139, BNB 1997/233*). Echter, nu de looptijd van
de lijfrenteovereenkomst (van 1989 tot 2016) substantieel afwijkt van de looptijd
van de kapitaalverzekering (van 1989 tot 2001) is de onderlinge samenhang tussen
beide verzekeringen naar het oordeel van het Hof onvoldoende om te kunnen concluderen
tot één overeenkomst die is neergelegd in twee verschillende polissen.
Veeleer is er sprake van een situatie waarbij de rechten en plichten zoals vastgelegd
in de lijfrenteovereenkomst gedurende de eerste 12 jaar weliswaar (deels) samenhangen
met de rechten en plichten die voortvloeien uit de kapitaalverzekering maar
vervolgens in de resterende 15 jaar als de kapitaalverzekering is afgewikkeld
een geheel ander (verzorgings)karakter hebben. Daaraan doet niet af dat gedurende
de eerste 12 jaar de lijfrente-uitkering gelijk is aan het te betalen premiebedrag
van de kapitaalverzekering; een onderlinge verrekening vindt overigens niet
plaats.
Alsdan kan niet worden gesproken van één overeenkomst tussen belanghebbende
en de verzekeringsmaatschappij die had kunnen worden vastgelegd in één
polis, maar veeleer van een complex van diverse wederzijdse rechten en plichten
die naar hun aard, omvang en looptijd dermate verschillen dat partijen in redelijkheid
ervoor konden kiezen om dit vast te leggen in afzonderlijke polissen.
4.3. Nu beide verzekeringen
niet als één verbintenis moeten worden aangemerkt maar als twee
afzonderlijke overeenkomsten en de kapitaalverzekering zo is tussen partijen
naar het Hof begrijpt, niet in geschil voor het overige voldoet aan de daaraan
te stellen voorwaarden, vervalt de grond voor het aanbrengen van een correctie
zoals door de Inspecteur betoogd. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten
zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen
op 2,5× 322 ×1,5 = 1207,50.
6. Beslissing
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk
en woning van 5.554,27 ( 12.240,) en een belastbaar inkomen uit sparen en
beleggen van 10.004, en overigens met inachtneming van de elementen die bij
het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht
van 37,;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag
van 1207,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet
vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 26 juli 2006 door mr. Van Amsterdam, voorzitter, mr.
Matthijssen en mr. Meussen. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar
uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: AY8150