Niet aangegeven afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule terecht nagevorderd. Boete vervallen. Geen sprake van eerdere belening kapitaalverzekering met lijfrenteclausule

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Belastingkamer : Eerste meervoudige
Zaaknummer : BK 13/08
Datum uitspraak : 10 april 2010
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting / AWR
 
Uitspraak rechtbank Leeuwarden : Klik hier voor de uitspraak 
Zaaknummer : AWB 07/11
Datum: 17 december 2007
   
Arrest Hoge Raad : Afgedaan met toepassing artikel 81 Wet RO
Zaaknummer : 10/02294
Datum : 13 mei 2011

UITSPRAAK

van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2007, nummer AWB 07/11, in het geding tussen

X te Z (hierna: belanghebbende), en de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.047. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is een boete opgelegd van € 11.625. Aan heffingsrente is € 3.216 in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag en de boete bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank
Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 17 december 2007 gegrond verklaard, en de uitspraken op bezwaar alsmede de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
1.4. De Inspecteur heeft bij brief van 23 januari 2008, ingekomen bij het Hof op
23 januari 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2010 te Leeuwarden. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door zijn adviseur, alsmede de Inspecteur.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende, geboren op 16 april 1937, heeft op 12 oktober 1984 een kapitaalver-zekering met lijfrenteclausule (de kapitaalverzekering) afgesloten bij levensverzekeringmaat-schappij A N.V. (later gewijzigd in B Levensverzekering N.V., hierna: B) met polisnummer 01. In 1995 is het verzekerde bedrag vanwege winstbijschrijving verhoogd.
2.2. Belanghebbende heeft de voor de kapitaalverzekering betaalde premies tot en met het jaar 2000 steeds als persoonlijke verplichtingen op zijn onzuivere inkomen in mindering gebracht. In de jaren 2001 en 2002 heeft belanghebbende de betaalde premies niet in aftrek gebracht.
2.3. Op 14 januari 2000 heeft belanghebbende een overeenkomst van kredietverlening gesloten met C Bank N.V. (hierna: C) voor een bedrag van ƒ 50.001 (€ 22.689). In deze overeenkomst is onder de kop “Overige voorwaarden” vermeld: “Verpanding
verzekeringspolis…”. Op de stippellijn is met pen geschreven “Aegon”. Hiermee wordt de kapitaalverzekering bedoeld.
2.4. In verband met de leningverstrekking heeft C belanghebbende op 14 januari 2000 schriftelijk akkoord laten verklaren dat hij na het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het tot uitkering komen van zijn levensverzekering zal zorg dragen voor algehele aflossing van het aan hem verleende krediet. Met de levensverzekering wordt de kapitaalverzekering bedoeld.
2.5. Bij brief van 24 juni 2002 heeft belanghebbende aan B meegedeeld dat hij de levens-verzekering wenst af te kopen. Hierbij heeft belanghebbende aan B verzocht een bedrag van ƒ 50.410 over te boeken naar C ter aflossing van de lening, en het meerdere op belangheb-bendes bankrekening te storten.
2.6. Bij brieven van 16 augustus 2002 heeft B aan belanghebbende meegedeeld dat het verzoek tot afkoop per 1 september 2002 is behandeld, en dat de afkoopsom voor een bedrag van € 22.875 aan C is overgemaakt en voor een bedrag van € 30.713 is
overgemaakt op belanghebbendes bankrekening.
2.7. Eveneens bij brieven van 16 augustus 2002 heeft B aan belanghebbende een opgave gedaan van de gegevens inzake de afkoop zoals deze zijn verstrekt aan de
Belastingdienst. In deze brieven is tevens erop gewezen dat deze gegevens van belang zijn voor de aangifte inkomstenbelasting.
2.8. Belanghebbende heeft op 19 augustus 2003 aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 gedaan. Ter zake van de afkoop is niets aangegeven. De aangifte is verzorgd door F.H. Pronk te Assen, een professionele belastingadviseur.
2.9. De Inspecteur heeft overeenkomstig belanghebbendes aangifte de aanslag opgelegd.
2.10. Naar aanleiding van een renseignering is ter zake van de in 2002 ontvangen
afkoopsom onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Daarbij is de in aanmerking
genomen afkoopsom van € 53.588 verminderd met de voor de jaren 2001 en 2002 betaalde – niet in aftrek gebrachte – premies van in totaal € 4.719. Voorts is een vergrijpboete opgelegd van € 11.625.
2.11. Bij brief van 6 februari 2007 heeft B aan de Inspecteur meegedeeld dat bij B niet bekend is dat de onderhavige polis verpand is geweest.
2.12. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende op 14 januari 2000 de rechten uit de kapitaalverzekering heeft beleend aan C, dat de kapitaalverzekering vanaf die datum feitelijk is gaan fungeren als voorwerp van zekerheid als bedoeld in artikel 45c, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), dat de
aanspraak uit de kapitaalverzekering in het jaar 2000 in de belastingheffing had moeten worden betrokken, en dat in het jaar 2002 de aanspraak niet alsnog vanwege de feitelijke afkoop van de kapitaalverzekering in de belastingheffing kan worden betrokken.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de
navorderingsaanslag heeft opgelegd.
3.2. Belanghebbende betoogt, gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, dat de afkoopsom in 2002 niet in de belastingheffing kan worden betrokken. Verder betoogt belanghebbende dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan waardoor hij niet kan navorderen.
3.3. Voorts is de opgelegde boete in geschil.
4. Beoordeling van het geschil

Ambtelijk verzuim
4.1. Op 9 september 2003 is bij de Belastingdienst een renseignement binnengekomen over de afkoop in 2002. Deze gegevens waren op 12 september 2003 voor de Inspecteur
raadpleegbaar. Op 11 september 2003 heeft de Inspecteur de aanslag vastgesteld zonder kennis te hebben genomen van het renseignement. De aanslag is gedagtekend 26 september 2003. Het renseignement was aanleiding tot onderhavige navorderingsaanslag.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een navordering verhinderend ambtelijk verzuim moet rekening worden gehouden met een redelijke termijn voor de sortering en de verwerking van de gegevens (vgl. HR 27 mei 1992, nr. 28 101, LJN ZC4999, BNB 1992/303, en HR 17 februari 1999, LJN AA2664, BNB 1999/132). Het tijdsverloop tussen 9 september 2003 en 11 september 2003 – één werkdag – rechtvaardigt geenszins het oordeel dat een redelijke verwerkingstijd is overschreden. Van een navordering verhinderend ambtelijk verzuim is derhalve geen sprake.

Afkoop kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
4.3. Belanghebbende heeft op 12 oktober 1984 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausu-le afgesloten bij B.
4.4. Per 1 januari 1992 is de Wet IB 1964 gewijzigd (de zogenoemde Brede Herwaarde-ring). Bij de Brede Herwaardering is de overgangsregeling van artikel 75 van de Wet IB 1964 ingevoerd, die inhield dat onder bepaalde voorwaarden, ter zake van vóór 16 oktober 1990 afgesloten polissen als die van belanghebbende, de regels van toepassing blijven die daarvoor op 31 december 1991 golden.
4.5. Op 1 januari 2001 is de Wet inkomstenbelasting 2001werking getreden. Daarbij is tevens de overgangsregeling van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Invoeringswet) ingevoerd. Deze regeling houdt in dat ten aanzien van een polis als die van belanghebbende, voor het bepalen van het inkomen de regels van toepassing blijven die daarvoor op grond van de Wet IB 1964 op
31 december 2000 golden.
4.6. B heeft in 2002 aan belanghebbende een bedrag van € 53.588 uitgekeerd ter zake van de afkoop van de kapitaalverzekering. Op grond van hoofdstuk 2, artikel I,
onderdeel O, van de Invoeringswet in samenhang met artikel 75 van de Wet IB 1964 zijn op de afkoop de regels van toepassing zoals deze golden op 31 december 1991.
4.7. Onder het op 31 december 1991 vigerende regime moet de door belanghebbende ten titel van afkoopsom ontvangen uitkering worden gezien als genoten ter vervanging van inkomsten in de zin van artikel 31, lid 1, Wet IB 1964 (vgl. HR 16 september 1981, LJN AW9259, BNB 1982/15, en HR 29 maart 1995, LJN AA1550, BNB 1995/161). Gelet daarop is de afkoopsom belastbaar in het onderhavige jaar 2002.
4.8. Belanghebbende betoogt evenwel dat de kapitaalverzekering in 2000 aan C is beleend, dat de aanspraak uit de kapitaalverzekering in dat jaar in de belastingheffing had moeten worden betrokken, en dat in 2002 de aanspraak niet alsnog vanwege de afkoop van de kapitaalverzekering in de belastingheffing kan worden betrokken.
4.9. Op grond van artikel 75 van de Wet IB 1964 zijn in 2000 ter zake van de kapitaalver-zekering de regels van toepassing zoals deze golden op 31 december 1991. Onder het destijds vigerende regime behoorde op grond van artikel 31, lid 5, Wet IB 1964 mede tot de inkomsten uit vermogen de waarde welke in het economische verkeer kan worden toegekend aan een stamrecht zodra dit recht wordt beleend, verpand of vervreemd. Voor de toepassing van de Wet IB 1964 werd een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule als een stamrecht behandeld.
4.10. C heeft in 2000 aan belanghebbende een lening verstrekt. In dat verband heeft belang-hebbende schriftelijk verklaard dat hij na het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het tot uitkering komen van zijn levensverzekering, zal zorg dragen voor algehele aflossing van het aan hem verleende krediet. Met de in deze verklaring genoemde levensverzekering is gedoeld op onderhavige kapitaalverzekering. B heeft een deel van de afkoopsom in 2002 overgeschreven naar C waardoor het verstrekte krediet is afgelost.
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat van een verpanding van de kapitaalverzekering geen sprake is. Naar het oordeel van het Hof is van een belening in de zin van artikel 31, lid 5, van de Wet IB 1964 evenmin sprake. Belanghebbende heeft immers geen feiten of omstandigheden gesteld die de gevolgtrekking wettigen dat in geval van verzuim tot aflos-sing C jegens B bevoegd is om bij wijze van verhaal de uitkeringen uit of de afkoopsom van de kapitaalverzekering op te eisen. Belanghebbendes toezegging behelst in feite niet meer dan een aflossingsverplichting onder een tijdsbepaling, zodat niet kan worden gezegd dat de kapitaalverzekering tot zekerheid diende. Artikel 31, lid 5, van de Wet IB 1964 mist derhalve toepassing in het jaar 2000. Belanghebbendes betoog dat de afkoopsom in 2002 niet in de belastingheffing kan worden betrokken, omdat in 2000 zich al een belastbaar feit heeft voorgedaan, kan reeds hierom niet slagen.
4.12. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur terecht de afkoopsom ter zake van de kapitaalverzekering in het jaar 2002 in aanmerking genomen. De navorderingsaanslag dient derhalve in stand te blijven.

Boete
4.13. Het Hof is van oordeel dat aan belanghebbende geen boete kan worden opgelegd, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Reeds de omstandigheid dat de Rechtbank oordeelde overeenkomstig belanghebbendes standpunt, leidt tot deze conclusie.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorde-ringsaanslag,
– verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de navorderingsaanslag ongegrond;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BM3999