Vergrijpboete gehandhaafd terzake van niet in aangifte verantwoorde afkoopsom kapitaalverzekering met lijfrenteclausule
UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN | |
Belastingkamer : | Eerste meervoudige |
Zaaknummer : | BK 10/145 |
Datum uitspraak : | 15 maart 2011 |
Belastingmiddel : | Inkomstenbelasting / AWR |
Uitspraak rechtbank Leeuwarden : | Klik hier voor de uitspraak |
Zaaknummer : | AWB 09/1191 |
Datum: | 11 juni 2010 |
UITSPRAAK
van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst
Noord/kantoor Leeuwarden,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 09/1191 van de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 11 juni 2010, in het geding tussen
X, wonende te Z,
belanghebbende,
en
de inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Met dagtekening 15 augustus 2008 en met aanslagnummer 0000.00.000.H.56 heeft
de inspecteur aan belanghebbende over het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen (: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning van € 86.080 en een belastbaar inkomen uit sparen
en beleggen van € 73, alsmede bij beschikking een heffingsrente ten bedrage
van € 2.084 en voorts bij beschikking een vergrijpboete van € 8.608 (50% van
de verschuldigde IB/PVV over het bedrag van de correcties op het belastbare
inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 33.109).
1.2 De inspecteur heeft bij uitspraak van 22 april 2009 op het alleen tegen
de boete gerichte bezwaar de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 mei 2009, ontvangen bij
de Rechtbank op 29 mei 2009, beroep ingesteld. De Rechtbank heeft bij de bestreden
uitspraak van 11 juni 2010, verzonden op 15 juni 2010, het tegen de uitspraak
gerichte beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar ten aanzien van
de boetebeschikking en de boetebeschikking vernietigd. Daarnaast heeft de Rechtbank
de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld en gelast dat
de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt. In de
uitspraak van de Rechtbank staat ten onrechte vermeld dat belanghebbende in
persoon ter zitting was verschenen.
1.4 Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld.
Het hogerberoepschrift (met bijlagen) is op 30 juni 2010 bij het hof ingekomen.
De inspecteur heeft dit hoger beroep aangevuld bij brief ingekomen op 1 oktober
2010. Belanghebbende heeft op 29 oktober 2010 een verweerschrift in hoger beroep
ingediend.
1.5 Ter zitting van 11 januari 2011 heeft het hof het hoger beroep behandeld.
Op de zitting zijn verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde A (hierna: de
gemachtigde) en namens de inspecteur B. Ter zitting hebben beide partijen een
pleitnota overgelegd aan het hof en aan de wederpartij en vervolgens voorgedragen.
De inspecteur heeft bij zijn pleitnota twee bijlagen overgelegd. Belanghebbende
heeft aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat
het volgende vast:
2.1 In 2005 dreef belanghebbende een onderneming in maatschapsverband. De ondernemingsactiviteiten
bestaan uit het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van elektro-optische apparatuur
voor het opnemen van beelden bij laag lichtniveau.
2.2 In het verleden heeft belanghebbende een tweetal kapitaalverzekeringen met
lijfrenteclausule afgesloten bij C N.V., met polisnummers 00000001 en 00000002.
2.3 In 2000 bereikte de polis met polisnummer 00000001 de einddatum. Belanghebbende
heeft de looptijd van deze verzekering verlengd tot 30 september 2005. In 2002
bereikte de polis met polisnummer 00000002 de einddatum. Belanghebbende heeft
de looptijd van deze verzekering verlengd tot 25 september 2005.
2.4 Belanghebbende ontvangt van C N.V. te L een brief, gedagtekend 21 juni 2005,
waarin belanghebbende gewezen wordt op het aflopen van de onder 2.2 genoemde
kapitaalverzekeringen en waarin hij geïnformeerd wordt ten aanzien van
de mogelijkheden.
2.5 Belanghebbende ontvangt van D B.V. te M een brief, gedagtekend 27 juni 2005,
waarin hij wederom wordt geïnformeerd over de mogelijkheden ten aanzien
van de onder 2.2 genoemde aflopende kapitaalverzekeringen. In deze brief staat
onder meer vermeld dat bij uitkering ineens de uitkering wordt belast in box
1.
2.6 Naar aanleiding van belanghebbendes telefonische keuze voor afkoop van de
onder 2.2 genoemde kapitaalverzekeringen, ontvangt hij van D B.V. te M een brief,
gedagtekend 27 september 2005, waarin hij nogmaals wordt geïnformeerd ten
aanzien van de fiscale gevolgen van voormelde voorgenomen afkoop. In deze brief
staat onder meer dat belanghebbende over de te ontvangen afkoopwaarde nog (maximaal)
52% inkomstenbelasting is verschuldigd.
2.7 Belanghebbende ondertekent op 17 oktober 2005 een schriftelijk formulier
van D B.V. te M met opdracht tot afkoop van de onder 2.2 genoemde kapitaalverzekeringen.
2.8 Op 3 november 2005 ontvangt eiser € 22.464 in verband met de afkoop van
polisnummer 00000001 en € 10.645 in verband met de afkoop van polisnummer 00000002.
Het totaal van de ontvangen afkoopsommen bedraagt € 33.109.
2.9 Belanghebbende heeft aan de gemachtigde een ordner met stukken overhandigd
ten behoeve van het invullen van zijn aangifte IB/PVV 2005. Bij deze stukken
zaten geen stukken ten aanzien van de onder 2.8 genoemde afkoopsommen.
2.10 De gemachtigde heeft een conceptaangifte IB/PVV 2005 voorbereid. Deze resulteerde
in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.971. De door belanghebbende
onder 2.8 genoemde ontvangen afkoopsommen waren niet opgenomen in voormelde
concept aangifte IB/PVV 2005. Gemachtigde heeft op 5 september 2006 de conceptaangifte
naar belanghebbende gestuurd met de mededeling dat indien hij niet binnen twee
weken zou reageren, hij geacht werd akkoord te zijn met de inhoud van de conceptaangifte
en dat de aangifte ingediend zou worden.
2.11 Belanghebbende heeft naar aanleiding van de onder 2.10 bedoelde concept
aangifte niet meer gereageerd naar de gemachtigde. De gemachtigde heeft de aangifte
IB/PVV 2005 ingediend.
2.12 De inspecteur heeft de gemachtigde een vragenbrief gestuurd (dagtekening
22 oktober 2007) met vragen naar de onder 2.8 genoemde afkoopsommen. De inspecteur
vroeg ook om de informatie over de fiscale gevolgen van de polis, die de verzekeringsmaatschappij
aan belanghebbende had gegeven.
2.13 De gemachtigde heeft bij brief van 20 december 2007 geantwoord op de vragen
en een kopie van beide polissen meegezonden. De gevraagde informatie van de
verzekeringsmaatschappij werd niet verstrekt.
2.14 De inspecteur stuurt de gemachtigde een tweede vragenbrief (dagtekening
7 januari 2008) met een aanvullend verzoek om informatie.
2.15 De gemachtigde heeft bij brief van 6 februari 2008 geantwoord op de vragen
en een kopie van de onder 2.6 genoemde brief van D B.V. van 27 september 2005
meegezonden. De gevraagde informatie van de verzekeringsmaatschappij werd wederom
niet verstrekt.
2.16 Op 10 maart 2008 stuurt de inspecteur aan de gemachtigde een brief met
het voornemen van de aangifte af te wijken met betrekking tot de onder 2.8 genoemde
afkoopsommen en op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(hierna: AWR) een vergrijpboete op te leggen.
2.17 Op 12 maart 2008 laat de gemachtigde de inspecteur telefonisch weten na
te willen gaan of de premies ten aanzien van de onder 2.2 genoemde kapitaalverzekeringen
in voorgaande jaren daadwerkelijk in mindering zijn gekomen van belanghebbendes
belastbare inkomen uit werk en woning.
2.18 Op 2 april 2008 stuurt de inspecteur aan de gemachtigde een mededeling
van afwijking van de aangifte IB/PVV 2005 en van het opleggen van een vergrijpboete.
2.19 Nadat belanghebbende op 18 september 2008 bezwaar heeft gemaakt, vindt
op 19 februari 2009 een hoorgesprek plaats.
3. Geschil en de standpunten van
partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de onderhavige vergrijpboete
van € 8.608 terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2 De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.3 De inspecteur voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd -
aan dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet, aangezien belanghebbende zijn
gemachtigde niet adequaat heeft geïnformeerd en heeft nagelaten de door
zijn adviseur verzorgde aangifte IB/PVV 2005 te controleren. De inspecteur concludeert
tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van
de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de
Rechtbank.
3.4 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er - kort gezegd - geen sprake
is van (voorwaardelijke) opzet. Hiertoe voert belanghebbende aan dat hij in
de relevante periode erg druk was met de mogelijke overname van zijn bedrijf
en daardoor niet de gebruikelijke aandacht heeft besteed aan zijn administratie.
Hierdoor heeft hij weinig aandacht geschonken aan de door hem ontvangen correspondentie
ten aanzien van de onder 2.2 genoemde kapitaalverzekeringen en heeft hij de
ontvangen correspondentie verkeerd opgeborgen. Toen zijn adviseur bijna een
jaar later de aangifte IB/PVV 2005 ging voorbereiden is belanghebbende vergeten
zijn adviseur te informeren over de in 2005 ontvangen afkoopsommen. Voorts stelt
belanghebbende zich op het standpunt is dat sprake was van een fout van de assistent
van de gemachtigde, nu deze, naar aanleiding van de door belanghebbende wel
aan zijn adviseur verstrekte bankafschriften, waaruit de uitbetaling van de
afkoopsommen bleek, geen vragen heeft gesteld over de door belanghebbende ontvangen
afkoopsommen. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van
de Rechtbank.
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de onder 2.8 genoemde afkoopsommen
niet in belanghebbendes aangifte IB/PVV 2005 waren opgenomen, terwijl deze wel
tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2005 hadden moeten
worden gerekend.
3.6 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1 Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking
tot een belasting welke bij wege van een aanslag wordt geheven, de aangifte
niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit, ingevolge artikel
67d van de AWR, een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig
met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100
percent van het bedrag van de aanslag, een en ander voor zover dat bedrag als
gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
4.2 Volgens paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst
1998 (hierna: BBBB) legt de inspecteur in geval van opzet, waaronder mede wordt
verstaan voorwaardelijk opzet, een vergrijpboete op van 50 procent. Volgens
voormelde paragraaf wordt onder (voorwaardelijk) opzet verstaan: "Opzet
is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen
de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet valt
ook voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens
en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot
gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of
niet tijdig betaald is."
4.3 Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 1 december 2006,
nr. 40 369, LJN: AU7741, gepubliceerd in onder andere BNB 2007/151, verdient
opmerking dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft
ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan
met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet
of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de
belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden
gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur.
Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevergd,
zal intussen van geval tot geval sterk kunnen verschillen, bij voorbeeld naar
gelang zijn hoedanigheid en zijn kennis en ervaring omtrent de terzake relevante
fiscale en andere aspecten.
4.4 De inspecteur heeft van een en ander de stelplicht en de bewijslast. Het
bewijs van de (voorwaardelijke) opzet van de belastingplichtige kan worden geleverd
met behulp van vermoedens.
4.5 Op grond van het onder 2.5 en 2.6 vermelde moet aangenomen worden dat belanghebbende
kennis heeft gehad van de fiscale gevolgen van de onder 2.8 genoemde afkoopsommen.
Hij heeft dit ter zitting ook erkend. Naar het oordeel van het Hof is aannemelijk
dat belanghebbende, gelet op de hoogte van de afkoopsommen in zowel absolute
als relatieve zin, op het moment dat hij zijn adviseur van de voor zijn aangifte
IB/PVV 2005 benodigde informatie voorzag (zie 2.9) bewust de onder 2.4 tot en
met 2.6 genoemde stukken achter hield en derhalve de gemachtigde bewust niet
volledig informeerde ten aanzien van de onder 2.8 genoemde afkoopsommen. Belanghebbende
heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een als onjuist
aan te merken aangifte IB/PVV 2005 zou indienen, omdat de genoemde afkoopsommen
daarin niet zouden worden vermeld, waardoor te weinig IB/PVV zou kunnen worden
geheven. Belanghebbende is dan ook bewust te kort geschoten is in de samenwerking
met zijn adviseur.
4.6 Naast het bewust onvolledig informeren van de adviseur en daarmee bewust
de aanmerkelijke kans aanvaardend dat hij een als onjuist aan te merken aangifte
IB/PVV 2005 zou indienen, verwijt de inspecteur belanghebbende dat hij de aangifte
IB/PVV 2005 bewust niet gecontroleerd heeft.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende in casu in ieder geval in de aan hem
ter controle toegezonden conceptaangifte (zie 2.10) had moeten nakijken of de
onder 2.8 vermelde afkoopsommen waren verwerkt, mede gelet op de absoluut en
relatief hoge bedragen. Door dit kennelijk niet te doen aanvaardde belanghebbende
daarmee wederom bewust de aanmerkelijke kans dat hij een als onjuist aan te
merken aangifte IB/PVV 2005 zou indienen, omdat de genoemde afkoopsommen daarin
niet mogelijk niet waren vermeld, waardoor te weinig IB/PVV zou kunnen worden
geheven.
4.7 Op basis van het hiervoor overwogene concludeert het Hof dat voorwaardelijk
opzet aannemelijk is geworden. De inspecteur heeft naar het oordeel van het
Hof derhalve terecht aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd. De hoogte
van de vergrijpboete van € 8.608 (50% van de verschuldigde IB/PVV over het bedrag
van de correcties op het belastbare inkomen uit werk en woning ten bedrage van
€ 33.109) acht het Hof passend en geboden.
4.8 Belanghebbende heeft hiertegenover nog aangevoerd dat hij in de relevante
periode erg druk was met de mogelijke overname van zijn bedrijf en daardoor
niet de gebruikelijke aandacht heeft besteed aan zijn administratie, dat hij
daardoor weinig aandacht heeft geschonken aan de door hem ontvangen correspondentie
ten aanzien van de onder 2.2 genoemde kapitaalverzekeringen, dat hij de ontvangen
correspondentie verkeerd heeft opgeborgen en dat hij toen zijn adviseur bijna
een jaar later de aangifte IB/PVV 2005 ging voorbereiden is vergeten zijn adviseur
te informeren over de in 2005 ontvangen afkoopsommen.
Het Hof komt deze stellingen bij absoluut en relatief grote posten als de onderhavige
niet aannemelijk voor, zodat belanghebbendes stelling het oordeel van het Hof
niet anders maakt.
4.9 Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake was
van een fout van de assistent van de gemachtigde, nu deze, naar aanleiding van
de door belanghebbende wel aan zijn adviseur verstrekte bankafschriften, geen
vragen heeft gesteld over de door belanghebbende ontvangen afkoopsommen. Hierbij
merkt het Hof op dat de inspecteur in zijn pleitnota in hoger beroep gemotiveerd
heeft weersproken dat de bankafschriften aan de adviseur zouden zijn verstrekt.
Dit door belanghebbende gestelde feit is niet aannemelijk geworden.
4.10 Het Hof is van oordeel dat ondanks de omstandigheid dat tussen 10 maart
2008 (zie 2.16) en de datum van uitspraak van de Rechtbank (11 juni 2010) meer
dan 2 jaren zijn verstreken, toch geen sprake is van een overschrijding van
de redelijke termijn die moet leiden tot een vermindering van de boete, nu de
(langere) duur grotendeels aan belanghebbende zelf te wijten is geweest. Belanghebbende
heeft na het indienen van een pro forma bezwaarschrift een maand genomen om
de motivering in te dienen, heeft niet gereageerd op het verzoek van de inspecteur
om te reageren op het verslag van het horen op 19 februari 2009, ondanks twee
verzoeken daartoe, en heeft tussen de indiening van een pro forma beroepschrift
bij de Rechtbank en de motivering daarvan anderhalve maand laten verlopen. Gelet
hierop moet worden geconstateerd dat hij zelf onvoldoende voortvarend is geweest.
4.11 Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander
oordeel leiden.
4.12 Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van de inspecteur gegrond
en dient te worden beslist als volgt.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als
bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het Hof:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
verklaart het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank alsnog ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Deze beslissing is op 15 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.
Bron: www.rechtspraak.nl
LJN-nummer: BP7716