Directoraat-Generaal Belastingdienst | ||
Voorzitter van de
Tweede Kamer |
||
Datum | Uw brief (Kenmerk) | Ons kenmerk |
28 september 2005 | WDB 2005-00585 | |
Onderwerp | ||
Vragen aanvullend overgangsrecht fiscale behandeling van pensioen |
In de brief van 27 september jl. met kenmerk nr. 05-SZW-B-151 is namens de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Financiën een aantal vragen gesteld naar aanleiding van de invoering van het nieuwe fiscale regime voor VUT/prepensioen en de introductie van de levensloopregeling. In deze brief treft u de antwoorden op deze vragen aan.
Wanneer is er sprake is van fiscale bovenmatigheid van een VUT/prepensioen en levensloopregeling van een werkgever wiens regeling niet voor 1 januari 2006 is aangepast aan de nieuwe Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/Prepensioen en introductie levensloopregeling? Hoeveel werkgevers verwacht de regering zullen ondanks deze overgangsregeling geconfronteerd worden met een boete indien zij niet voor 1 januari hun regeling hebben kunnen aanpassen?
Op grond van het voorgenomen overgangsrecht is er in 2006 sprake van fiscale bovenmatigheid voor zover er meer premie wordt afgedragen dan passend bij een pensioen dat wordt opgebouwd volgens de regels van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL)
Voorbeeld
Stel een werkgever betaalt zowel in 2005 als in 2006 een premie van 100 voor
een ouderdomspensioen dat ingaat op 60 jarige leeftijd en dat na 40 dienstjaren
70% van het laatstverdiende loon bedraagt.
Voor de bepaling van dit bovenmatige deel is een eenvoudige rekenhulp opgesteld. Deze rekenhulp is tot stand gekomen door overleg tussen sociale partners, pensioenfondsen, verzekeraars en de betrokken departementen. Hiermee is verzekerd dat de praktijk goed met deze rekenhulp uit de voeten kan. De rekenhulp wordt op de internetsite van de Belastingdienst geplaatst. In de rekenhulp worden een aantal basisgegevens –zoals het opbouwpercentage- uit de pensioenregeling ingevuld. De rekenhulp bepaalt dan of sprake is van bovenmatigheid en hoe groot die bovenmatigheid is. Berekeningen die met de rekenhulp zijn gemaakt zijn voor de Belastingdienst afdoende. Een werkgever mag er uiteraard wel voor kiezen om via een actuariële berekening toegespitst op zijn situatie de bovenmatigheid te berekenen, indien de rekenhulp naar zijn mening voor zijn regeling tot een te hoge uitkomst leidt.
Wij achten het overigens van belang dat de praktijk zo snel mogelijk duidelijkheid wordt geboden over het regime dat in 2006 met betrekking tot VUT/prepensioen en levensloop wordt gehanteerd. In dit kader willen wij zo spoedig mogelijk de communicatie door de Belastingdienst over het aanvullend overgangsrecht starten. Uiteraard is voor de vormgeving van het aanvullend overgangsrecht de instemming van uw Kamer noodzakelijk. Wij streven er daarom naar om zo snel mogelijk nadat wij het advies van de Raad van State hebben ontvangen, het desbetreffende wetsvoorstel inclusief nader rapport aan u te doen toekomen. Wij vragen uw inzet voor een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel.
De regering heeft geen inschatting gemaakt van het aantal werkgevers dat mogelijk geconfronteerd zal worden met de eindheffing. De regering heeft DNB destijds verzocht om te voorzien in beleidsinformatie over de mate waarin pensioenuitvoerders vorderingen hebben gemaakt met het tijdig aanpassen van de pensioenregelingen aan de Wet VPL. DNB heeft daartoe in de periode maart tot september 2005 drie metingen uitgevoerd die een representatief beeld vormen van de stand van de implementatie van de Wet VPL. Het DNB-onderzoek betrof het aantal pensioenregelingen en het aantal werknemers, maar niet het aantal werkgevers. Op basis van het resultaatverslag van DNB van 24 augustus jl. kan worden geconcludeerd dat naar schatting maximaal een kwart van de werknemers onder een regeling zal vallen die op 1 januari 2006 nog niet voldoet aan het nieuwe fiscale kader.
Kunt u reageren op de knelpunten die het OPF vrijdag 23 september 2005 naar voren heeft gebracht?
In de brief van het OPF van 23 september worden twee punten naar voren gebracht:
Ad 1. Opbouw van pensioen
in het tweede ziektejaar en daarna
Verlaging van het loon heeft logische gevolgen voor de fiscaal gefaciliëerde
pensioenopbouw. Wij verwachten hierover volgende week nog een brief van de Stichting
van de Arbeid en zullen u vervolgens voorafgaand aan de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel met betrekking tot het overgangsrecht berichten, inclusief
onze reactie.
Ad 2. Handhaving fiscale
faciliëring prepensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Met betrekking tot dit punt wordt in de brief van het OPF gepleit voor handhaving
van het bestaande fiscale regime voor VUT/prepensioen voor alle arbeidsongeschikten
die op 1 januari 2005 al recht hadden op een premievrije voortzetting van de
pensioenopbouw. Zowel vanuit oogpunt van solidariteit tussen actieven en inactieven
als vanuit oogpunt van de juiste prikkels tot reïntegratie vinden wij het
niet wenselijk om aan dit verzoek tegemoet te komen. Bovendien is het naar onze
mening de vraag waarom de opbouw van prepensioen voortgezet zou moeten worden
als iemand duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. In die situatie bestaat immers
tot het bereiken van 65-jarige leeftijd recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
en daarna op AOW en ouderdomspensioen. Het is ons niet duidelijk welke functie
het prepensioen in die situatie dan zou moeten vervullen. Anders dan in de brief
van het OPF wordt gesteld, is het naar onze mening ook wel degelijk mogelijk
om het contract aan te passen. Als beide partijen er belang bij hebben om het
contract aan te passen –hetgeen hier het geval is - vormt het feit dat er sprake
is van een lopend contract geen onoverkomelijk probleem. Het belang van de gewezen
werknemer is dat op die manier wordt voorkomen dat de gehele aanspraak wordt
belast, terwijl een aanpassing voor de verzekeraar betekent dat de kosten lager
worden.
We achten het derhalve noch wenselijk noch noodzakelijk om op dit punt tot een
aanpassing van de fiscale wet- en regelgeving over te gaan.
Kan wat meer worden gezegd over de brede voorlichtingscampagne ten aanzien van VUT/prepensioen/ levenloop? Hoe gaat die eruit zien, dit mede bezien in het licht van het feit dat een groot deel van de Nederlanders niet op de hoogte is van de levensloopregeling (zie artikel in De telegraaf d.d. 27 september 2005)?
VUT/prepensioen
De Stichting Pensioenkijker gaat informatie verstrekken over de wijzigingen
van het fiscale regime met betrekking tot vut en prepensioen. Tot nu toe is
de informatie die via de Pensioenkijker wordt verstrekt met name gericht geweest
op werknemers. Omdat voor aanpassing van de regelingen vanwege het gewijzigde
fiscale regime de rol van de werkgever cruciaal is, het initiatief tot aanpassing
zal toch vanuit de werkgever moeten komen, is besloten om een specifiek op werkgevers
gericht onderdeel op de website op te nemen.
Hierop wordt feitelijke informatie over het gewijzigde fiscale pensioenkader
verstrekt en wordt verwezen naar relevante websites, zoals die van de Belastingdienst,
of andere informatiebronnen hierover. De voorstellen met betrekking tot het
aanvullende overgangsrecht in 2006 voor het fiscale regime voor vut en prepensioen
zullen eveneens op deze website worden geplaatst.
De site met deze werkgeversinformatie zal volgens planning rond november worden
opengesteld.
De Belastingdienst informeert de inhoudingsplichtigen sinds eind 2004 over de
wijzigingen met betrekking tot VUT/prepensioen en over de levensloopregeling.
Dat gebeurt via de reguliere communicatiekanalen zoals nieuwsbrieven en mededelingen
bij de aangifte loonbelasting.
Verder zal de Belastingdienst medio oktober alle inhoudingsplichtigen via een
brief informeren over de voorgenomen aanvullende overgangsmaatregelen, waarin
uiteraard nog het voorbehoud van parlementaire goedkeuring zal worden gemaakt.
De Belastingdienst zal medio december alle inhoudingsplichtigen de model-werkgeversverklaring
toesturen met een toelichting en verwijzing naar de rekenhulp met behulp waarvan
de verklaring kan worden ingevuld. Op dit moment wordt nog met pensioenuitvoerders
besproken welke rol zij bij de informatieverstrekking over het aanvullend overgangsrecht
willen en kunnen spelen.
Levensloopregeling
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begint op maandag 3 oktober
een breed voorlichtingstraject gericht op verschillende doelgroepen van en betrokkenen
bij de levensloopregeling: werknemers, werkgevers, intermediaire organisaties
van beide, jongeren en werkgevers met een klein aantal werknemers (MKB). Het
voorlichtingstraject is erop gericht de levensloopregeling goed bekend te maken
bij deze doelgroepen. Duidelijk wordt gemaakt dat er via de levensloopregeling
kan worden gespaard voor periodes van verlof, hoe dat sparen in zijn werk gaat
en waar de regeling voor gebruikt kan worden. De mogelijkheid om de levensloopregeling
in te zetten voor de financiering van langdurend zorgverlof en ouderschapsverlof
zal hierbij worden benadrukt.
Het onlangs door SZW uitgebrachte themamagazine over het combineren van werk
en privé, Toptijd, ging al uitgebreid in op de levensloopregeling via
interviews met vier Tweede Kamerleden en feitelijke informatie over de regeling.
In vervolg daarop is vanaf donderdag 29 september a.s. ook informatie te vinden
op de site www.Toptijd.nu.
Op woensdag 5 oktober a.s. worden de eerste advertenties geplaatst in de landelijke
dagbladen. Ook starten dan de drie radiospots (gericht op werknemers, werkgevers
en jongere werknemers). Verder zal op die dag een themapagina over de levensloopregeling
online gaan: www.levensloopregeling.szw.nl.
Op deze pagina staat in
de loop van volgende week ook een link naar de levensloopwijzer (die
ook te bereiken is via www.levensloopwijzer.szw.nl).
Met de tool kan men vanuit twee situaties uitleg krijgen over de levensloopregeling.
Iemand die nog niet weet waar hij de levensloopregeling voor wil gebruiken en
wanneer, maar wel weet hoeveel hij wil inleggen, krijgt te zien hoe zijn levenslooptegoed
in de loop van de tijd wordt opgebouwd. Wie weet wanneer hij met verlof wil
en hoe lang, kan laten uitrekenen hoeveel hij vanaf 1 januari 2006 moet inleggen
om die verlofperiode te financieren. In de tool wordt duidelijk gemaakt uit
welke elementen het levenslooptegoed is opgebouwd en wat het effect is van de
heffingskortingen (levensloopverlofkorting en ouderschapsverlofkorting). Via
een persbericht zal de pers extra worden geattendeerd op de start van de voorlichtingscampagne
en de levenslooptool.
Vanaf donderdag 6 oktober a.s. worden er IM's (kleine attenderingsadvertenties) in (vak)bladen en tijdschriften geplaatst, komen er banners op internet, begint een free publicity traject in vak- en branchebladen en wordt een artikel over de levensloopregeling aangeboden aan de huis-aan-huisbladen. Voor jongere werknemers vindt bovendien voorlichting plaats via het jongerenloket op de SZW-site.
De folder voor werknemers, die ter verspreiding wordt aangeboden aan (grotere) werkgevers en aan intermediairen van (kleinere) werkgevers, zal begin oktober worden verstuurd.
Naar onze verwachting zullen ook de partijen die op basis van de levensloopregeling levensloopproducten aan mogen bieden, de komende tijd hun cliënten nader over de levensloopregeling informeren. Met deze partijen vindt regulier overleg plaats over de nadere invulling van de levensloopregeling.
Ten slotte kan worden vermeld dat in de aan alle inhoudingsplichtigen verzonden mededeling bij de aangifte loonbelasting over september specifieke informatie over de levensloopregeling is verstrekt.
In het concept-besluit, aangeboden
bij brief d.d. 31 augustus 2005, wordt onderscheid gemaakt tussen stamrecht
bij VUT en stamrecht bij ontslag. Alleen stamrecht bij VUT valt onder artikel
32a van de Wet op de Loonbelasting. Vanaf wanneer is dit besluit van kracht?
Worden verder alle oude stamrechtregelingen die voor die datum zijn opgemaakt,
gerespecteerd?
In het conceptbesluit is opgemerkt dat artikel 32aa van toepassing is als kennelijk sprake is van een vermomde regeling voor vervroegde uittreding. In het algemeen overleg van 1 september jl. is aangegeven dat het besluit met ingang van 1 januari 2006 in werking zal treden. Ontslagvergoedingen waaronder stamrechtregelingen zullen in ieder geval niet onder artikel 32aa vallen als de ontslagvergoeding voortvloeit uit een dienstbetrekking die voor 2006 is beëindigd.
De Staatssecretaris van Financiën,
mr.drs. J.G. Wijn
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
mr. A.J. De Geus
Bron: http://www.minfin.nl