Selectie wetteksten Besluit
van 20 december 2000 tot aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten
(Staatsblad 2000, nr. 640)
HOOFDSTUK 2 OVERGANGSRECHT
ARTIKEL I
NOTA VAN TOELICHTING
Hoofdstuk 2 Overgangsrecht
Artikel I
Deze bepaling strekt ertoe nadere regels te stellen met betrekking
tot de toepassing van de in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel Ra, van de wet
opgenomen overgangsregeling voor de inhaal van pensioentekorten die zijn
ontstaan in een periode van zeven jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van
de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze periode betreft derhalve de jaren 1994 tot
en met 2000. Ingevolge deze overgangsregeling is bepaald dat voor de toepassing
van de reserveringsregeling als bedoeld in artikel 3.127, derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001, ook in genoemde periode niet benutte jaarruimte kan
worden ingehaald. Voor het vaststellen van de niet benutte jaarruimte in de
periode van 1994 tot en met 2000 is een vertaalslag nodig om deze ruimte zoveel
mogelijk te laten overeenstemmen met de jaarruimte zoals die geldt voor het jaar
2001. Ingevolge het eerste lid, onderdeel a, wordt bewerkstelligd dat de
jaarruimte in de jaren 1994 tot en met 2000 moet worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het
kalenderjaar 2001 geldende bedragen en grondslagen. Als premiegrondslag mag
derhalve voor de jaren 1994 tot en met 2000 het voor 2001 geldende maximum
worden gehanteerd, te weten 17% van € 128 242 (f 282 609). Voor de
vaststelling van de bedragen die voor de toepassing van de in artikel 3.127,
derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, opgenomen reserveringsregeling in
aanmerking kunnen worden genomen mag worden uitgegaan van de in het jaar van
betaling of verrekening geldende bedragen.
Voor de vaststelling van de premiegrondslag wordt ingevolge het eerste lid,
onderdeel b, uitgegaan van het feitelijk in die jaren genoten persoonlijke
inkomen zoals dat op basis van artikel 5, tweede lid, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964, zoals dat voor die jaren luidde, is vastgesteld.
Voor de vaststelling van de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de
oudedagsreserve wordt uitgegaan van de in de desbetreffende jaren feitelijk
gerealiseerde pensioenopbouw en verrichte dotaties.
De pensioenaangroei wordt aan de hand van de in artikel 7 (EVT: 15) van
het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 opgenomen uitgangspunten en de
feitelijke inkomensgegevens uit de desbetreffende jaren berekend.
Op het aldus vastgestelde bedrag worden vervolgens de in de desbetreffende jaren
in aanmerking genomen premies voor lijfrenten in mindering gebracht. Indien deze
berekening in een bepaald jaar leidt tot een positief saldo is voor dat jaar
sprake van niet benutte jaarruimte waarvoor de (overgangs)reserveringsregeling
geldt. Deze niet benutte jaarruimte mag vervolgens tot de in artikel 3.127,
derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen maxima alsnog worden
ingehaald.
Voor de toepassing van de overgangsregeling voor de inhaal van pensioentekorten
geldt, evenals voor de structurele regeling, een inhaalperiode van 7 jaren. Zo
kan bijvoorbeeld een over het jaar 1994 vastgesteld pensioentekort op basis van
de overgangsregeling in 2001 worden ingehaald en kan een over 1998 vastgesteld
pensioentekort uiterlijk in 2005 worden ingehaald.
Voor het vaststellen van het pensioentekort over de jaren 1994 tot en met 2000
kan de belastingplichtige de verzekeraar van het pensioen verzoeken een opgave
te verstrekken van de in de desbetreffende jaren gerealiseerde pensioenaangroei.
Deze opgave wordt door de verzekeraar van het pensioen na het daartoe gedane
verzoek door de belastingplichtige binnen drie maanden verstrekt.
HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL II
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.