Selectie wetteksten Invorderingswet 1990 (tekst 2004)

Index  
Artikel 25. Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring
Artikel 44a. Aansprakelijkheid verzekeraar
Artikel 44b. Aansprakelijkheid verzekeraar
Artikel 44c. Aansprakelijkheid verzekeraar


Artikel 25. Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring     Naar index
1. De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.
2. Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren in de gevallen waarin belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking zijn opgelegd en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel belang in gevaar zou komen en dat uitstel niet of onvoldoende mogelijk is ingevolge de overige leden van dit artikel.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van de artikelen 3.83, eerste lid of tweede lid, 3.133, tweede lid, onderdelen h of j, 3.136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 3.133, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, of artikel 3.135, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.                     
Naar Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3 116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd:
a. indien zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn in de zin van artikel 3 111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. indien de belastingschuldige een voordeel geniet als bedoeld in artikel 3 116, eerste lid, van die wet;
c. indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3 116, derde lid, van die wet.                       
Naar Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 224 van het Communautair douanewetboek.
8. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomstenbelasting 2001 indien de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woont en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 van die wet of behoren tot het resultaat uit een werkzaamheid in Nederland van hem, of door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. Het uitstel wordt beëindigd:
a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen d, e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet;
b. ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel, ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd.
9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien die persoon de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen of winstbewijzen geschonken heeft gekregen, de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen en aandelen zijn vervreemd die ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken. Een vervreemding als bedoeld in de eerste volzin, is een vervreemding aan:
a. kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner;
b. partner;
c. een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen worden gehouden door een persoon als bedoeld in onderdeel a of b.
Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.
10. Voor de toepassing van het negende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig artikel 4.12 en 4.16, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van vijf jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.
12. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, vierde lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is.
13. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking voor zover die rechten kunnen worden toegerekend aan de verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger verkregen ondernemingsvermogen, aandelen of winstbewijzen als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;
c. ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet 1956;
d. voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.
14. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van een zaak zonder dat sprake is van een vervreemding van die zaak en welke belasting kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van die zaak. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen – andere dan de desbetreffende zaak – te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor het uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Voor de toepassing van de tweede volzin blijven voorts buiten aanmerking de aandelen in of de winstbewijzen van een vennootschap waarin de belastingschuldige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft op grond van artikel 4.10 en artikel 4.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 indien het verschuldigd worden van de belasting voortvloeit uit de toepassing van de in artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, slot, van die wet bedoelde uitzondering ten aanzien van de terbeschikkingstelling in de zin van dat artikel aan die vennootschap. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;
c. in geval van overlijden van de belastingschuldige;
d. ingeval de desbetreffende zaak wordt vervreemd.
15. Voor de toepassing van het achtste tot en met veertiende lid zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.
16. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van die wet. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen – andere dan de eigen woning – te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Het uitstel wordt beëindigd:
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;
c. in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;
d. ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn.
17. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
18. Voor de toepassing van het vierde, vijfde, zesde, achtste en zeventiende lid wordt de heffingsrente en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van het negende, veertiende en zestiende lid wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.
Naar index

Noot EvT:
Bovenstaande tekst van artikel 25 is van toepassing van 1 januari 2004 tot 1 maart 2004. Met ingang van laatstgenoemde datum treedt de Technische Herstelwet 2003 in werking, als gevolg waarvan de bepaling van het achtste lid (toevoeging onderdeel c) wordt gewijzigd. Deze gewijzigde bepaling werkt terug tot en met 4 september 2003.
Klik voor de volledige wettekst van artikel 25 met ingang van 1 maart 2004 op: wettekst met ingang van 1 maart 2004 (art. 25).

Artikel 44a. Aansprakelijkheid verzekeraar     Naar index
1. Indien ingevolge de artikelen 3.133, 3.135 of 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, premies voor een aanspraak op periodieke uitkeringen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, is de verzekeraar van die aanspraak tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer daarvan aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de verzekeringnemer of de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de revisierente die ingevolge artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband daarmee is verschuldigd.
2. Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle in het jaar ingevolge de artikelen 3.133, 3.135 of 3.136 van de Wet inkomstenbelasting 2001, als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen premies alsmede het over die premies behaalde rendement, bedoeld in artikel 3 137 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Artikel 2.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.
4. Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan, wordt aan de verzekeraar schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is.
Naar index

Artikel 44b. Aansprakelijkheid verzekeraar    
Naar index
1. Indien ingevolge de toepassing van artikel 19b, eerste of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van artikel 3.83, eerste of tweede lid, dan wel artikel 7.2, achtste lid, van de laatstgenoemde wet de aanspraak ingevolge een pensioenregeling tot loon wordt gerekend, is de verzekeraar van die aanspraak tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer daarvan aansprakelijk voor de belasting die terzake door de gerechtigde is verschuldigd, alsmede voor de revisierente die ingevolge artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband daarmee is verschuldigd.
2. Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd terzake van alle in het jaar ingevolge de toepassing van artikel 19b, eerste of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 of van artikel 3.83, eerste of tweede lid, dan wel artikel 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot loon gerekende aanspraken.
3. Artikel 2.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.
4. Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan, wordt aan de verzekeraar schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is
. Naar index

Artikel 44c. Aansprakelijkheid verzekeraar
Naar index
1. Indien ingevolge artikel 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een kapitaalverzekering eigen woning wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen, is de verzekeraar van die uitkering tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer daarvan aansprakelijk voor de belasting die terzake door de gerechtigde is verschuldigd.
2. Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle kapitaalverzekeringen eigen woning die in het jaar ingevolge artikel 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden geacht tot uitkering te zijn gekomen.
3. Artikel 2.16, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.
4. Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan, wordt aan de verzekeraar schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is.
Naar index