Selectie wetteksten Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 (tekst 2009)

Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956

Index

Artikel 5. Waarde van periodieke uitkering afhankelijk van één leven
Artikel 6. Waarde van periodieke uitkering met bepaalde looptijd
Artikel 7. Gelijkstelling periodieke uitkering bij overlijden langstlevende van twee of meer personen
Artikel 8. Periodieke uitkering tot onzeker jaarlijks bedrag
Artikel 9. Waarde overige periodieke uitkeringen
Artikel 16. Inwerkingtreding en citeerregel

Artikel 5. Waarde van periodieke uitkering afhankelijk van één leven   terug naar index
De waarde van een periodieke uitkering in geld van het leven van één persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met:

16,

wanneer degene gedurende wiens leven de uitkering moet plaatshebben,

jonger dan 20 jaar is,

15,

 

20 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is,

14,

 

30 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is,

13,

 

40 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is,

12,

 

50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is,

11,

 

55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,

10,

 

60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is,

8,

 

65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is,

7,

 

70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is,

5,

 

75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is,

4,

 

80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is,

3,

 

85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is,

2,

 

90 jaar of ouder is.

Artikel 6. Waarde van periodieke uitkering met bepaalde looptijd   terug naar index
1.
De waarde van een periodieke uitkering in geld welke na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende welke zij moet plaatshebben, iedere euro berekend tegen de volgende bedragen:

 

indien de uitkering afhankelijk is van het leven van een persoon

indien de uitkering niet van het leven afhankelijk is

jonger dan 40 jaar

40 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar

60 jaar of ouder

 

 

het eerste vijftal jaren

0,84

0,83

0,75

0,85

het tweede vijftal jaren

0,62

0,60

0,40

0,64

het derde vijftal jaren

0,46

0,42

0,15

0,48

het vierde vijftal jaren

0,34

0,28

0,04

0,36

het vijfde vijftal jaren

0,25

0,18

0,02

0,28

de volgende jaren

0,12

0,06

0,15

2. De waarde, naar de in het eerste lid bedoelde berekening vastgesteld, kan, indien de uitkering afhankelijk is van het leven, niet hoger zijn dan de waarde welke verkregen zou zijn wanneer de uitkering niet tevens na een bepaalde tijd zou vervallen, en, indien zij niet van het leven afhankelijk is, niet meer bedragen dan het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag.
3. De waarde van een periodieke uitkering in geld voor onbepaalde tijd, welke niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld op het zeventienvoud van het jaarlijkse bedrag.

Artikel 7. Gelijkstelling periodieke uitkering bij overlijden langstlevende van twee of meer personen   terug naar index
1. Een periodieke uitkering in geld, vervallende bij het overlijden van de langstlevende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering, afhankelijk van het leven van iemand, die vijf jaren jonger is dan de jongste van de vorenbedoelde personen.
2. Een periodieke uitkering in geld, vervallende bij het overlijden van de eerststervende van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering, afhankelijk van het leven van iemand, die vijf jaren ouder is dan de oudste van de vorenbedoelde personen.

Artikel 8. Periodieke uitkering tot onzeker jaarlijks bedrag   terug naar index
1. Een periodieke uitkering in geld tot een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering tot het geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag.
2. Een periodieke uitkering, recht gevende op andere goederen dan geld, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering in geld tot een jaarlijks bedrag, gelijk aan de krachtens artikel 21 der Successiewet 1956 geschatte waarde van die goederen.

Artikel 9. Waarde overige periodieke uitkeringen   terug naar index
De waarde van een periodieke uitkering, niet vallende onder een van de vorige artikelen, wordt gesteld op het bedrag, waarvoor zodanige uitkering zou kunnen worden aangekocht.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeerregel   terug naar index
1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip, waarop de Successiewet 1956 in werking treedt.
2. Het kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956.