Selectie wetteksten Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 (tekst 2010)
Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956
Index
Artikel 5. Waarde van periodieke
uitkering afhankelijk van één leven
Artikel 6. Waarde van periodieke uitkering met bepaalde looptijd
Artikel 7. Gelijkstelling periodieke uitkering bij overlijden langstlevende van
twee of meer personen
Artikel 8. Periodieke uitkering tot onzeker jaarlijks bedrag
Artikel 9. Waarde overige periodieke uitkeringen
Artikel 5. Waarde van periodieke uitkering afhankelijk
van één leven terug
naar index
De waarde van een periodieke uitkering in geld van het leven van één
persoon afhankelijk, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd
met:
16, |
wanneer
degene gedurende wiens leven de uitkering moet plaatshebben, |
jonger
dan 20 jaar is, |
15, |
|
20
jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is, |
14, |
|
30
jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is, |
13, |
|
40
jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is, |
12, |
|
50
jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is, |
11, |
|
55
jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is, |
10, |
|
60
jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is, |
8, |
|
65
jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is, |
7, |
|
70
jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is, |
5, |
|
75
jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is, |
4, |
|
80
jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is, |
3, |
|
85
jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is, |
2, |
|
90
jaar of ouder is. |
Artikel 6. Waarde van periodieke
uitkering met bepaalde looptijd
terug
naar index
1. De waarde van een periodieke uitkering in geld welke na een bepaalde tijd
vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal
jaren gedurende welke zij moet plaatshebben, iedere euro berekend tegen de
volgende bedragen:
|
indien
de uitkering afhankelijk is van het leven van een persoon |
indien
de uitkering niet van het leven afhankelijk is |
||
jonger
dan 40 jaar |
40
jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar |
60
jaar of ouder |
|
|
het
eerste vijftal jaren |
0,84
|
0,83
|
0,75
|
0,85
|
het
tweede vijftal jaren |
0,62
|
0,60
|
0,40
|
0,64
|
het
derde vijftal jaren |
0,46
|
0,42
|
0,15
|
0,48
|
het
vierde vijftal jaren |
0,34
|
0,28
|
0,04
|
0,36
|
het
vijfde vijftal jaren |
0,25
|
0,18
|
0,02
|
0,28
|
de
volgende jaren |
0,12
|
0,06
|
–
|
0,15
|
2. De waarde, naar de in
het eerste lid bedoelde berekening vastgesteld, kan, indien de uitkering afhankelijk
is van het leven, niet hoger zijn dan de waarde welke verkregen zou zijn wanneer
de uitkering niet tevens na een bepaalde tijd zou vervallen, en, indien zij
niet van het leven afhankelijk is, niet meer bedragen dan het zeventienvoud
van het jaarlijkse bedrag.
3.De waarde van een periodieke uitkering in geld voor onbepaalde tijd, welke
niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld op het zeventienvoud van het
jaarlijkse bedrag.
Artikel 7. Gelijkstelling periodieke uitkering
bij overlijden langstlevende van twee of meer personen
terug
naar index
1. Een periodieke uitkering in geld, vervallende bij het overlijden van de langstlevende
van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering,
afhankelijk van het leven van iemand, die vijf jaren jonger is dan de jongste
van de vorenbedoelde personen.
2.Een periodieke uitkering in geld, vervallende bij het overlijden van de eerststervende
van twee of meer personen, wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering,
afhankelijk van het leven van iemand, die vijf jaren ouder is dan de oudste
van de vorenbedoelde personen.
Artikel 8. Periodieke uitkering tot onzeker
jaarlijks bedrag terug
naar index
1. Een periodieke uitkering in geld tot een onzeker jaarlijks bedrag wordt gelijkgesteld
met een periodieke uitkering tot het geschatte gemiddelde jaarlijkse bedrag.
2.Een periodieke uitkering, recht gevende op andere goederen dan geld, wordt
gelijkgesteld met een periodieke uitkering in geld tot een jaarlijks bedrag,
gelijk aan de krachtens artikel 21 der Successiewet 1956 geschatte waarde van
die goederen.
Artikel 9. Waarde overige periodieke uitkeringen
terug
naar index
De waarde van een periodieke uitkering, niet vallende onder een van de vorige
artikelen, wordt gesteld op het bedrag, waarvoor zodanige uitkering zou kunnen
worden aangekocht.