Vragen en antwoorden inzake de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 (het nieuwe belastingstelsel) VERVALLEN

Besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M

De directeur-generaal van de Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

Op 9 mei 2000 is de parlementaire behandeling afgerond van de wetsvoorstellen met betrekking tot de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) en de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Invoeringswet Wet IB 2001). Deze wetten bevatten ingrijpende wijzigingen op het belastingstelsel vanaf 2001. Het nieuwe belastingstelsel heeft voor de meeste belastingplichtigen aanzienlijke gevolgen. Tijdens de parlementaire behandeling is daarop uitgebreid ingegaan en is een groot aantal vragen die in de maatschappij leven van een antwoord voorzien. Daarnaast zijn er in de afgelopen weken veel vragen aan de Belastingdienst voorgelegd over de uitwerking van het nieuwe belastingstelsel in concrete situaties waarvan de antwoorden van belang zijn voor grote groepen belastingplichtigen. In dit besluit is een selectie opgenomen van de vragen die tijdens de parlementaire behandeling aan de orde zijn geweest en de vragen die aan de Belastingdienst zijn gesteld. Naar verwachting zal het besluit in de aankomende periode worden uitgebreid met aanvullende vragen en antwoorden die van belang zijn voor de belastingplichtige.

Het nieuwe belastingstelsel bestaat niet alleen uit de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001. Op 27 juni 2000 is in het kader van de stelselwijziging het Wetsvoorstel Ondernemerspakket 2001 aan de Tweede Kamer gezonden. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 is daarnaast aangekondigd dat er dit jaar een wetsvoorstel ingediend zal worden met technische herzieningen. Verder zal het Belastingplan 2001 gebruikt worden om de afgesproken budgettaire kaders te formaliseren en er voor zorg te dragen dat de toegezegde inkomenseffecten gerealiseerd worden. Ten slotte is het van belang op te merken dat er in de loop van dit jaar op verschillende terreinen uitvoeringsregelingen vastgesteld zullen worden. De mogelijkheid bestaat dat de wetsvoorstellen en uitvoeringsregelingen bepalingen bevatten die nopen tot aanpassing van de in dit besluit opgenomen antwoorden. Het belang van het opgenomen antwoord vervalt daarmee. Het besluit zal in dergelijke gevallen zo spoedig mogelijk worden aangepast.

Praktische verantwoording

Het besluit is onderverdeeld in een aantal onderdelen die zijn aangeduid met de letters van het alfabet. De volgende onderdelen zijn thans opgenomen:

  1. Algemeen
  2. Wet inkomstenbelasting 2001
  3. Overgangsrecht inkomstenbelasting
  4. Loonbelasting
  5. Vennootschapsbelasting
  6. Invorderingswet
  7. Algemene wet inzake rijksbelastingen

In elk onderdeel zijn de desbetreffende vragen van een oplopend nummer voorzien. In het onderdeel over de Wet IB 2001 is een andere onderverdeling gemaakt aan de hand van de hoofdstukken en vervolgens de afdelingen zoals die ook zijn opgenomen in deze wet. Per afdeling zijn de daarop betrekking hebbende vragen van een letter voorzien (a, b, c, enz.). Aldus worden de vragen op een overzichtelijke wijze gerangschikt en kennen allen een unieke aanduiding waarnaar verwezen kan worden. In bepaalde gevallen is er overigens – uit een oogpunt van inzichtelijkheid – voor gekozen het overgangsrecht en het normale recht in één vraag op te nemen.

In dit besluit zijn op een aantal plaatsen bedragen opgenomen die overgenomen zijn van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 zoals die op 30 mei 2000 in het Staatsblad (nrs. 215 en 216) zijn opgenomen. Deze bedragen kunnen nog worden aangepast in de wetsvoorstellen die later in dit jaar in behandeling worden genomen. Aan de bedragen kunnen dus geen rechten worden ontleend.


B. Wet inkomstenbelasting 2001

Hoofdstuk 3 Heffingsgrondslag bij werk en woning

Afdeling 3.6 Belastbare inkomsten uit eigen woning (incl. hypotheekrente en kapitaalverzekering eigen woning)

B.3.6.q. Kapitaalverzekering eigen woning; eisen aan de polis DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Aan welke minimumeisen moet de polisredactie van een kapitaalverzekering voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een kapitaalverzekering eigen woning?

Antwoord

De formele eisen voor de polisredactie voor de kapitaalverzekering eigen woning zijn opgenomen in artikel 3.116, tweede lid, Wet IB 2001. Aan alle aldaar opgenomen voorwaarden dient te zijn voldaan. Op enkele eisen wordt in de vragen hierna ingegaan.

B.3.6.r. Kapitaalverzekering eigen woning; eis van het aanwenden van de uitkering voor het aflossen van schulden eigen woning DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Op welke wijzen kan worden voldaan aan de formele eis van artikel 3.116, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning?

Antwoord

In de eerste plaats kan uiteraard aan deze eis worden voldaan door de wettelijke zinsnede met zoveel woorden in de polis op te nemen. Aan deze eis wordt ook voldaan indien er een opdracht tot betaling van de kapitaalsuitkering aan de crediteur van de schuld ter zake van de eigen woning in de polis, of een aanhangsel daarvan, is opgenomen. Hierbij geldt overigens als voorwaarde dat op zowel de uitkering bij leven als de uitkering ten gevolge van overlijden ten minste één van beide situaties – opnemen wettelijke zinsnede of betalingsopdracht – van toepassing is op grond van de (aanhangsels van de) polis.

B.3.6.s. Kapitaalverzekering eigen woning; eis van de eenmalige kapitaalsuitkering bij leven of overlijden DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

In artikel 3.116, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 is bepaald dat in de polis tot uitdrukking moet zijn gebracht dat er recht bestaat op een eenmalige uitkering bij leven of ten gevolge van overlijden. Betekent deze eis dat het niet mogelijk is op één polis zowel één uitkering na ten minste 15 jaar premiebetaling - gelet op de lage vrijstelling van artikel 3.118, eerste lid, laatste volzin, Wet IB 2001 - te verzekeren als één uitkering na ten minste 20 jaar premiebetaling?

Antwoord

De systematiek van de kapitaalverzekering eigen woning houdt onder meer in dat de verzekering slechts eenmalig en in zijn geheel tot uitkering dient te komen. Bij een gedeeltelijke uitkering wordt de

verzekering immers geacht (fictief) in zijn geheel tot uitkering te zijn gekomen. Dit uitgangspunt geldt niet voor gemengde verzekeringen waarbij een uitkering bij leven én een uitkering bij overlijden is

verzekerd. Het ontmoet bij mij geen bezwaar dat dit uitgangspunt ook niet geldt voor polissen waarbij een uitkering bij in leven zijn na tenminste 15 jaren en een uitkering bij in leven zijn na

tenminste 20 jaren, eventueel aangevuld met een uitkering bij vooroverlijden van hetzelfde verzekerde lijf, is verzekerd.

B.3.6.t. Kapitaalverzekering eigen woning; eis van de professionele verzekeraar DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Moet in de polis zijn bepaald dat de premies zijn verschuldigd aan een professionele verzekeraar?

Antwoord

Neen. Met de in artikel 3.116, tweede lid, onderdeel d, Wet IB 2001 opgenomen voorwaarde wordt bedoeld dat de overeenkomst moet zijn afgesloten bij een professionele verzekeraar. De premies moeten dus wel verschuldigd zijn aan een professionele verzekeraar, maar dit hoeft niet uitdrukkelijk in de afgegeven polis te zijn bepaald.

B.3.6.u. Kapitaalverzekering eigen woning; eis van de in de overeenkomst genoemde woning DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

In artikel 3.116, tweede lid, onderdeel e, Wet IB 2001 is als eis opgenomen dat "de in de overeenkomst genoemde woning een eigen woning is". Op welke wijze dient deze zinsnede tot uitdrukking te komen in de polis?

Antwoord

Het begrip eigen woning heeft betrekking op de eigen woning als bedoeld in artikel 3.111; dit is de duurzaam tot hoofdverblijf dienende woning. Die woning dient derhalve in de polis te worden vermeld. Daarbij kan worden volstaan met de adresgegevens of, bij gebreke daarvan, de kadastrale gegevens. Bij wijziging van de eigen woning is het noodzakelijk de desbetreffende gegevens op de polis te wijzigen.

B.3.6.v. Kapitaalverzekering eigen woning; dient de eigen woning te zijn gefinancierd met geleend geld? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Is op grond van artikel 3.116 Wet IB 2001 vereist dat ten tijde van het sluiten van de kapitaalverzekering eigen woning een schuld bestaat die in de toekomst zal worden afgelost met de kapitaalsuitkering uit de verzekering?

Antwoord

Op zichzelf is niet vereist dat de eigen woning is gefinancierd door middel van een (hypothecaire) geldlening. Uiteraard is het wel van belang dat voor een vrijstelling van de kapitaalsuitkering eigen woning het noodzakelijk is dat op het tijdstip van de uitkering een schuld bestaat die als schuld ter verwerving van de eigen woning kan worden aangemerkt (schulden ter zake van onderhoud en verbetering van de eigen woning daaronder begrepen). Dit vanwege het feit dat de vrijstelling nooit hoger kan zijn dan het nog niet afgeloste bedrag van de (hypothecaire) lening ten tijde van de uitkering.

 

Afdeling 3.7 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

B.3.7.a. Premies voor lijfrenten ter compensatie pensioentekort. Opnemen in de polis? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

In artikel 3.124, onderdeel a, Wet IB 2001 is bepaald dat als uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden aangemerkt premies voor lijfrenten "die dienen ter compensatie voor een pensioentekort". Is het noodzakelijk die zinsnede op te nemen in de polis om voor premie-aftrek in aanmerking te komen? Vergelijk in dit verband het in de polis op te nemen afkoopverbod en dergelijke.

Antwoord

In de polis behoeft niet te worden opgenomen dat de premies zijn betaald voor lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort. Of sprake is van dergelijke lijfrenten wordt uitsluitend getoetst aan de lijfrentevormen die zijn genoemd in artikel 3.125 Wet IB 2001.

B.3.7.b. Basisruimte niet overdraagbaar DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Is de niet-gebruikte basisruimte van artikel 3.127, eerste lid, Wet IB 2001 overdraagbaar tussen partners?

Antwoord

Anders dan onder de Wet IB 1964 is het onder de Wet IB 2001 niet mogelijk om de niet-gebruikte basisruimte voor lijfrentepremieaftrek over te dragen aan de partner.

B.3.7.c. Samenloop basisruimte en jaarruimte DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Hoe verhoudt zich de lijfrentepremieaftrek in verband met een pensioentekort in het kalenderjaar (jaarruimte) tot de basisruimte van € 1000 per persoon?

Antwoord

De basisruimte regelt dat lijfrentepremies tot een bedrag van € 1000 in ieder geval zijn aan te merken als lijfrentepremies in verband met een pensioentekort in het kalenderjaar. De ruimte voor aftrek van premies voor lijfrenten bedraagt maximaal het bedrag van de lijfrentepremies in verband met het pensioentekort in het kalenderjaar (jaarruimte). Beide bedragen worden dus niet bij elkaar opgeteld.

B.3.7.d. Samenloop basisruimte en reserveringsruimte DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Hoe verhoudt zich de lijfrentepremieaftrek in verband met een pensioentekort in voorgaande jaren (reserveringsruimte) tot de basisruimte van € 1000 per persoon?

Antwoord

De aftrek van lijfrentepremies in verband met een pensioentekort in voorgaande jaren (reserveringsruimte) wordt niet beïnvloed door de in hetzelfde jaar benutte basisruimte. Aftrek van lijfrentepremies op basis van de reserveringsruimte en aftrek van lijfrentepremies op basis van de basisruimte kunnen dus cumuleren. Wel dient bij de bepaling van de jaarruimte van de zeven voorafgaande jaren de basisruimte van die jaren in mindering gebracht te worden voor zover deze in die jaren is benut.

 

Afdeling 3.8 Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen

B.3.8.a. Gevolgen verbetering pensioenvoorziening door werkgever DEZE VRAAG IS VERVANGEN DOOR BESLUIT CPP2005/2728M, VRAAGNR. 9.2.2

Vraag

Moeten op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel k van de Wet IB 2001 negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen als een werkgever collectief een pensioenvoorziening verbetert?

Antwoord

Tijdens de parlementaire behandeling is uitdrukkelijk aangegeven dat artikel 3.133, tweede lid, onderdeel k van de Wet IB 2001 louter is bedoeld om oneigenlijk gebruik van de fiscaal begeleide oudedagsvoorzieningen en dergelijke te voorkomen. Daarvan is in het geval van een pensioenverbetering in de collectieve sfeer – er vanuit gaande dat dit een reële situatie betreft - geen sprake.


C. Overgangsrecht inkomstenbelasting

C.4. Premieaftrek lijfrenten; eerbiedigende werking voor op 31 december 2000 bestaande polissen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Is het noodzakelijk dat op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolissen worden aangepast om te kunnen leiden tot premieaftrek onder het regime van de Wet IB 2001 of geldt ter zake eerbiedigende werking?

Antwoord

Op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolissen dienen met ingang van het jaar 2001 ten volle te voldoen aan de voorwaarden van het regime van de Wet IB 2001 om te kunnen leiden tot premie-aftrek. Dit betekent niet alleen dat de polis geheel in overeenstemming dient te zijn met dat regime - zie voor een uitzondering vraag C.5. hierna - maar ook dat voor het in aftrek te brengen premiebedrag de grenzen gelden van artikel 3.127 Wet IB 2001. Op grond van dat artikel is als basisruimte een bedrag van €1000 (f 2204) aftrekbaar. Om in aanmerking te komen voor een hogere aftrek moet sprake zijn van een pensioentekort. In de Invoeringswet Wet IB 2001 is bewust niet voorzien in eerbiedigende werking op dit terrein.

C.5. Premieaftrek lijfrenten; aanpassing Bredeherwaarderingpolis i.v.m. verbod op prijsgeven van lijfrente DEZE VRAAG IS VERVANGEN DOOR BESLUIT CPP2005/2728M, VRAAGNR. 2.3.3

Vraag

In artikel 1.7 , eerste lid, Wet IB 2001 is de definitie opgenomen van het begrip "lijfrente". Ten opzichte van de definitie die gold met ingang van 1 januari 1992 – datum invoering Brede herwaardering – is toegevoegd dat de aanspraak niet kan worden "prijsgegeven". Is het voor premie-aftrek op grond van de Wet IB 2001 noodzakelijk dat een Bredeherwaarderingpolis wordt aangepast door toevoeging van deze zinsnede?

Antwoord

Zoals in de voorgaande vraag is aangegeven dient een op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolis in beginsel ten volle te voldoen aan de voorwaarden van het regime van de Wet IB 2001 om met ingang van het jaar 2001 te kunnen leiden tot premieaftrek. Aangezien de onderhavige zinsnede evenwel van ondergeschikte betekenis is en om verzwaring van de administratieve verplichtingen te voorkomen, wordt goedgekeurd dat toevoeging daarvan aan de polisredactie bij bestaande polissen achterwege kan blijven. Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat het prijsgeven van een bestaande lijfrente die werd bedongen van een niet-professionele verzekeraar als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming, leidt tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor een inkomensvoorziening op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001.

C.9. Kapitaalverzekering eigen woning; aanpassing op 31 december 2000 bestaande polissen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Op welke wijze kan een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering omgevormd worden tot een kapitaalverzekering eigen woning?

Antwoord

Polissen van kapitaalverzekering die men wil koppelen aan de eigen woning, dienen in alle gevallen te voldoen aan de eisen van artikel 3.116, tweede lid, Wet IB 2001. Dit geldt ook voor op 31 december 2000 bestaande polissen. Polissen die op 31 december 2000 nog niet voldoen aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning, kunnen eveneens vanaf 1 januari 2001 behandeld worden als kapitaalverzekering eigen woning. Daarvoor is vereist dat de polis uiterlijk bij de aangifte 2001 is aangepast aan de eisen voor een kapitaalverzekering eigen woning en dat uiterlijk bij die aangifte een verzoek wordt gedaan om de polis met ingang van 1 januari 2001 te behandelen als kapitaalverzekering eigen woning.

C.10. Kapitaalverzekeringen; afrekening over bestaande polissen door invoering Wet IB 2001 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Vindt er op enige wijze afrekening plaats over op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen als gevolg van de invoering van de Wet IB 2001 op 1 januari 2001?

Antwoord

Neen. In de Invoeringswet Wet IB 2001 is in de onderdelen AL tot en met AP geen bepaling opgenomen op grond waarvan enige afrekening op of omstreeks 1 januari 2001 moet plaatsvinden. Wel zijn specifieke bepalingen opgenomen voor kapitaalsuitkeringen die in de toekomst worden genoten; zie de vraag hierna.

C.11. Kapitaalverzekeringen; eerbiedigende werking voor op 31 december 2000 bestaande polissen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Geldt eerbiedigende werking voor kapitaalsuitkeringen die met ingang van het jaar 2001 worden genoten op grond van op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen?

Antwoord

Ja. Op de feitelijke kapitaalsuitkeringen uit op 31 december 2000 bestaande verzekeringen blijft in beginsel het regime van de Wet IB 1964 van toepassing Daarnaast geldt er tijdens de looptijd in box 3 per belastinplichtige een vrijstelling van maximaal f 272.000 voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen.

C.12. Kapitaalverzekeringen; advies door Belastingdienst over overgang bestaande polissen naar box 1 of box 3. DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Kan worden aangegeven wat de fiscaal voordeligste positie oplevert met betrekking tot een bestaande kapitaalverzekering; overgang naar box 1 (omzetting in kapitaalverzekering eigen woning) of naar box 3? Gaat de Belastingdienst hierover de belastingplichtigen adviseren?

Antwoord

Het is niet mogelijk om voor alle gevallen vooraf aan te geven welke overgang de fiscaal voordeligste positie oplevert aangezien dat afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Dat is onder meer afhankelijk van het soort polis (pre-Brede Herwaardering of post-Brede Herwaardering) en daarnaast ook van meer persoonlijke elementen zoals de levensfase waarin de betrokkene zich bevindt en welke toekomstplannen deze heeft. De Belastingdienst zal uitsluitend aangeven welke fiscale gevolgen aan een keuze van de betrokkene zijn verbonden. Opgemerkt zij wel dat men niet "automatisch", dat wil zeggen zonder de gevolgen te bezien, een kapitaalverzekering die is gesloten om de schuld ter zake van een eigen woning af te lossen, dient om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning.

C. 13. Kapitaalverzekeringen; verhogingen verzekerd kapitaal na 13 september 1999 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Op grond van onderdeel AN, tweede lid, onderdeel a, Invoeringswet Wet IB 2001, geldt de vrijstelling van in totaal f 272 000 van het eerste lid voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen uitsluitend indien het verzekerde kapitaal daarvan na 13 september 1999 niet is verhoogd. Hoe moet deze bepaling worden toegepast als verhogingen hebben plaatsgevonden op grond van een indexclausule of optieclausule die reeds vóór 14 september 1999 deel uitmaakte van de verzekeringsovereenkomst?

Antwoord

De bepaling inzake de verhoging van het verzekerde kapitaal dient zoveel mogelijk te worden toegepast conform hetgeen geldt voor de toepassing van artikel 76 Wet IB 1964, zoals die bepaling luidde op 31 december 2000. Dit betekent onder meer dat verhogingen op grond van indexclausules of "normale en gebruikelijke" optieclausules niet leiden tot het verlies van de genoemde vrijstelling in box 3, mits die clausules reeds vóór 14 september 1999 deel uitmaakten van de overeenkomst.