Vragen en antwoorden inzake de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 (2e tranche) VERVALLEN

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2985M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

Bij de parlementaire behandeling van de Veegwet Wet IB 2001 zijn enkele toezeggingen gedaan met betrekking tot de aanpassing van kapitaalverzekeringsovereenkomsten en lijfrenteovereenkomsten in verband met de invoering van de Wet IB 2001. Daarnaast is mij gebleken dat er in de praktijk onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden tot terugwenteling naar 2000 van lijfrentepremies die voor 1 juli 2001 zijn betaald.

De vragen en antwoorden maken onderdeel uit van het (doorlopende) besluit Vragen en antwoorden inzake de Wet IB 2001 en de Invoeringswet IB 2001, waarvan de eerste tranche is gepubliceerd in het besluit van 25 augustus 2000, nr.CPP2000/1313M. De nummering van de vragen sluit aan op de nummering van het hiervóór vermelde besluit.

C.14. Toepassing vrijstelling van f 272.000 in box 3 op bestaande kapitaalverzekeringen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M

Vraag

Voor kapitaalverzekeringen die zijn tot stand gekomen vóór 1 januari 1992 geldt ongelimiteerde vrijstelling van de kapitaalsuitkering bij leven. Derhalve is er voor die verzekeringen vaak sprake geweest van één echtgenoot of partner die ter zake van die uitkering als verzekeringnemer en/of begunstigde in de polis is opgenomen. Bij kapitaalverzekeringen gesloten met ingang van 1 januari 1992 komt dit minder voor, maar is de begunstiging van de andere echtgenoot of partner vaak herroepelijk. Op welke wijze dient de vrij-stelling van f 272 000 per persoon van onderdeel AN, eerste lid, Invoeringswet Wet IB 2001, voor bestaande kapitaalverzekeringen die tot de grondslag van box 3 gaan behoren, te worden toegepast?

Antwoord

Als de waarde van de kapitaalverzekering op 1 januari 2001, tezamen met de waarde van andere bestaande verzekeringen, uitgaat boven f 272 000 behoort het excedent tot de grondslag van box 3. Ter zake van de verzekering is eenmaal de vrijstelling van f 272 000 van toepassing. Weliswaar geldt die vrijstelling per belastingplichtige, maar in de in de vraagstelling geschetste situatie gaat de waarde van de verzekering maar één echtgenoot of partner aan. Voorts is een overdracht van de vrijstelling tussen echtgenoten of partners op grond van de Wet IB 2001 niet mogelijk. Om te bewerkstelligen dat beide echtgenoten of partners die waarde aangaat en ieder de vrijstelling van f 272.000 kan genieten, zal derhalve de andere echtgenoot of partner hetzij gedeeltelijk verzekeringnemer moeten worden of onherroepelijk begunstigde van een deel van de verzekerde uitkering. Opgemerkt zij overigens dat op een dergelijke handeling met een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering artikel 25, derde lid, Wet IB 1964 van toepassing is. In het algemeen zal die handeling voor de heffing van inkomstenbelasting geruisloos kunnen plaatsvinden. Voor huwelijkssituaties waarin geen sprake is van gemeenschap van goederen en in partnersituaties, kunnen er gevolgen voor de heffing van het schenkingsrecht aan de handelingen zijn verbonden. Om tegemoet te komen aan problemen in de praktijk wordt goedgekeurd dat indien uiterlijk bij de aangifte 2001 daartoe het verzoek wordt gedaan, de onderhavige wijziging van het verzekeringnemerschap of de onherroepelijke begunstiging voor de toepassing van de Wet IB 2001 wordt geacht met ingang van 1 januari 2001 te hebben plaatsgevonden. Met ingang van die datum kunnen dan beide echtgenoten of partners de vrijstelling van f 272.000 genieten.

C.15. Aanpassing polissen aan het regime van de Wet IB 2001; tijdstip voldoen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Op welk tijdstip dient een op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolis te voldoen aan het regime van de Wet IB 2001 om voor premieaftrek in aanmerking te komen, behoudens hetgeen achterwege kan blijven op grond van vraag C.5. van het Besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP/1313M?

Antwoord

In beginsel is het tijdstip van premiebetaling bepalend voor het antwoord op de vraag of de betaling is aan te merken als een uitgave voor inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.124 Wet IB 2001. In verband met de invoering van de Wet IB 2001 en de grote aantallen polissen die in verband daarmee moeten worden aangepast, wordt goedgekeurd dat voor de premieaftrek voor het jaar 2001 aanpassing van de overeenkomst kan plaatsvinden uiterlijk tot het tijdstip waarop aangifte over het jaar 2001 wordt gedaan. Opgemerkt wordt dat voor de vaststelling van het jaar van premieaftrek het tijdstip van betaling beslissend blijft.

C.16. Premie-aftrek lijfrenten; tijdstip voldoen aan het regime van de Wet IB 2001 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Op welk tijdstip dienen met ingang van 1 januari 2001 te sluiten lijfrenten te voldoen aan het regime van de Wet IB 2001 opdat de betaalde premies voor aftrek over het jaar 2001 in aanmerking kunnen komen?

Antwoord

Zoals hiervoor al is aangegeven voor op 31 december 2000 bestaande lijfrenten, is het tijdstip van premiebetaling maatgevend. Om evenwel rekening te houden met de gevolgen van de invoering van de Wet IB 2001 voor de uitvoeringspraktijk, wordt ook voor met ingang van 1 januari 2001 te sluiten overeen-komsten goedgekeurd dat voor de premieaftrek voor het jaar 2001 aanpassing van de overeenkomst kan plaatsvinden uiterlijk tot het tijdstip waarop aangifte over het jaar 2001 wordt gedaan. Opgemerkt wordt dat voor de vaststelling van het jaar van premieaftrek het tijdstip van betaling beslissend blijft.

C.17. Terugwenteling lijfrentepremies betaald in het eerste halfjaar van 2001 naar het jaar 2000; tekst in brochure DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

De brochure "Lijfrentepolissen voor de oude dag en het nieuwe belastingstelsel" vermeldt op pagina 12 en pagina 21 dat voor lijfrentepremies die zijn betaald in het eerste halfjaar van 2001, geldt dat deze niet kunnen worden afgetrokken van het inkomen over het jaar 2000. Is dit juist?

Antwoord

De tekst in de brochure is niet volledig. Voor premies die zijn betaald in het eerste halfjaar van 2001 geldt dat deze in 2000 aftrekbaar zijn voor zover zij worden betaald om de tweede tot en met de vijfde tranche van de Wet IB 1964, zoals die geldt voor het belastingjaar 2000, te benutten. De tekst in de brochure doelt slechts op de premies voor de eerste tranche (basisaftrek ad f 6.179). Premies die worden betaald om de eerste tranche te benutten, kunnen in 2000 alleen worden afgetrokken als ze in het jaar 2000 zelf zijn betaald.

C.18. Terugwenteling lijfrentepremies betaald in het eerste halfjaar van 2001 naar het jaar 2000; moet de eerste tranche in 2000 zijn benut? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M

Vraag

Kan er strijdigheid optreden met het arrest van de Hoge Raad van 15 april 1998, nr. 32235, als in het eerste halfjaar van 2001 betaalde lijfrentepremies worden teruggewenteld ter benutting van de tweede t/m vijfde tranche van het jaar 2000, terwijl er in 2000 geen premies zijn betaald ter benutting van de eerste tranche ?

Antwoord

Nee. In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad beslist dat een betaling van lijfrentepremies in eerste instantie aan de eerste tranche moet worden toegerekend en dat met andere woorden de wettelijke volgorde van de tranches dient te worden gevolgd. Bij betaling in de eerste helft van het jaar 2001 bestaat er geen mogelijkheid meer om de eerste tranche van de lijfrentepremieaftrek in het jaar 2000 te gebruiken. De terugwenteling naar 2000 van in het eerste halfjaar van 2001 betaalde premies ter benutting van de tweede tot en met de vijfde tranche, terwijl in 2000 de eerste tranche niet is benut, is dus niet in strijd met genoemd arrest, omdat de wettelijke volgorde wordt gevolgd. 
Het is dan ook niet nodig om in het jaar 2000 nog een lijfrentepremie ter grootte van de eerste tranche te storten om te voorkomen dat het recht op terugwenteling van de in de eerste helft van 2001 te betalen lijfrentepremies ter benutting van de tweede tot en met vijfde tranche, verloren gaat.

Voorbeeld:

Vóór 1 juli 2001 wordt een lijfrentepremie betaald van f. 25.000. Men wil deze betaling terugwentelen naar het jaar 2000. Stel dat de 2e tranche een ruimte biedt van f 23.500 en dat aan de andere tranches niet wordt toegekomen. In het jaar 2000 is de eerste tranche overigens niet benut

De uitwerking is dan als volgt. Naar het jaar 2000 wordt f 23.500 teruggewenteld. Er kan niet worden teruggewenteld naar de eerste tranche, zodat het gehele bedrag volledig als tweedetranchebedrag in aanmerking wordt genomen. Het restant van de premiebetaling, f 1.500, wordt in het jaar van betaling, 2001 dus, in aanmerking genomen. Voor de hoogte van de aftrek in 2001 gelden vanzelfsprekend de regels van de Wet IB 2001.