Vragen en antwoorden inzake het nieuwe belastingstelsel (3e tranche) VERVALLEN
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 13 februari 2001, nr. CPP2000/3210M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
In het besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP 2000/1313M is een aantal vragen met betrekking tot het nieuwe belastingstelsel beantwoord. In het besluit van 19 december 2000, CPP2000/2985M heb ik in aanvulling op dat besluit enkele vragen beantwoord inzake het overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen en lijfrenten. In het onderhavige besluit wordt opnieuw een serie vragen beantwoord.
Een aantal antwoorden heeft een goedkeurend karakter. Het betreft de antwoorden op de vragen B.3.6.z., B.3.6.ah., B.3.6.ak., B.3.6.w., C.19., C.20., C.28. en C.30.
De antwoorden op de vragen B.3.6.k., B.6.5.a., B.6.6.a. en C.1. betreffen herzieningen van eerder in het besluit CPP2000/1313M gegeven antwoorden.
Via dit besluit worden de vragen B.3.6.d., B.3.11.b. en B.9.a. van het
besluit CPP2000/1313M ingetrokken.
Praktische verantwoording
De indeling van dit besluit sluit aan bij de eerder genoemde besluiten. Dit betekent dat de volgende indeling wordt gehanteerd:
Met betrekking tot de onderdelen A, E, F en G zijn in het dit besluit geen vragen en antwoorden opgenomen. In elk onderdeel zijn de desbetreffende vragen van een oplopend nummer voorzien. In het onderdeel over de Wet IB 2001 is een onderverdeling gemaakt aan de hand van de hoofdstukken en vervolgens de afdelingen zoals die ook zijn opgenomen in deze wet. Per afdeling zijn de daarop betrekking hebbende vragen van een letter voorzien (a, b, c, enz.,aa, ab, ac enz.). De nummering in dit besluit sluit aan bij de hiervoor genoemde vragen en antwoorden. Aldus worden de vragen op een overzichtelijke wijze gerangschikt en kennen allen een unieke aanduiding waarnaar verwezen kan worden. In bepaalde gevallen is er overigens – uit een oogpunt van inzichtelijkheid – voor gekozen het overgangsrecht en het normale recht in één vraag op te nemen.
Ik merk op dat naast de onderhavige series van vragen en antwoorden op verschillende deelterreinen besluiten met vragen en antwoorden zijn vastgesteld of zullen worden vastgesteld.
B. Wet inkomstenbelasting 2001
B.3.6.ar. Kapitaalverzekering eigen woning: uitkering of fictieve uitkering zonder rentebestanddeel; gevolgen voor vrijstellingen? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Indien een KEW tot uitkering komt, al dan niet fictief, of wordt afgekocht en in de uitkering of afkoopsom is geen rentebestanddeel begrepen omdat de uitkering niet hoger is dan het in totaal aan premies betaalde bedrag, welke gevolgen zijn er dan voor de vrijstellingen van artikel 3.118 Wet IB 2001?
Antwoord
Om de vrijstellingen van artikel 3.118 te kunnen toepassen dient een kapitaalsuitkering rente te bevatten. Zie in dit verband de aanhef van artikel 3.118, eerste lid. Of in een uitkering rente is begrepen, wordt bepaald op grond van de saldomethode van artikel 3.116, vijfde en zesde lid, Wet IB 2001. Bij het ontbreken van een rentebestanddeel op grond van die methode is het regime van de vrijstellingen niet aan de orde. Een vermindering van het bedrag van de "life-time-vrijstelling" vindt op grond van een dergelijke uitkering derhalve niet plaats. Het regime van de Wet IB 2001 wordt op dit punt op dezelfde wijze toegepast als het regime van de Wet IB 1964 voor de vrijstellingen van artikel 26a, tweede lid, van die wet.
B.3.6.as. Kapitaalverzekering eigen woning; Uitkering bij leven; overlijdensgedeelte in box 3 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
In het algemeen hebben kapitaalverzekeringen die worden gesloten in verband met de financiering van de eigen woning een verzekerde uitkering bij in leven zijn op een bepaalde datum en een verzekerde uitkering ten gevolge van eerder overlijden. Is het mogelijk het overlijdensgedeelte van een dergelijke verzekering te laten behoren tot de grondslag van box 3 en de uitkering bij leven tot box 1?
Antwoord
In de parlementaire stukken is reeds uitgedragen dat de in de vraagstelling genoemde gesplitste fiscale behandeling van dergelijke verzekeringen mogelijk is. Daartoe dient de overeenkomst met betrekking tot de verzekerde uitkering bij leven te voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.116 Wet IB 2001 voor de kapitaalverzekering eigen woning. Voor de uitkering ten gevolge van overlijden dient dan uiteraard duidelijk waarneembaar aan één of meer van die voorwaarden niet te worden voldaan om tot de grondslag van box 3 te gaan behoren. Deze beoogde gesplitste fiscale behandeling brengt mee dat de beide verzekerde uitkeringen ieder dienen te worden vormgegeven als zelfstandige overeenkomsten. Zo zal sprake moeten zijn van afzonderlijke premies en zal bij een winstdelende polis moeten zijn bepaald aan welke overeenkomsten welke winsten toekomen. De beoogde gesplitste behandeling brengt ook mee dat de premies die zijn betaald voor de uitkering ten gevolge van overlijden niet in aanmerking worden genomen indien de kapitaalsuitkering bij leven een belastbaar rentebestanddeel bevat. Voor de bandbreedte-eis van de premies – hoogste premie niet meer dan 10 maal de laagste premie – tellen de premies voor de overlijdensuitkering evenmin mee.
B.3.6.at. Kapitaalverzekering gekoppeld aan een pand dat slechts voor een deel kan worden aangemerkt als een eigen woning DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Kan een kapitaalverzekering die wordt gekoppeld aan een pand dat voor een deel is aan te merken als een eigen woning, kwalificeren als een kapitaalverzekering eigen woning? Zo ja, wat zijn de fiscale gevolgen van een dergelijke koppeling?
Antwoord
Ja. Om een kapitaalverzekering te kunnen koppelen in de zin van artikel 3.118 Wet IB 2001 moet sprake zijn van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Ook indien slechts een gedeelte van een gebouw wordt gebruikt als eigen woning terwijl de rest wordt aangewend bijvoorbeeld als ondernemingsvermogen of voor de verhuur, kan voor het deel dat men zelf gebruikt, sprake zijn van een eigen woning. Indien in een dergelijk geval een kapitaalverzekering aan het pand wordt gekoppeld, kan deze volledig kwalificeren als kapitaalverzekering eigen woning. Van de uitkering kan tezijnertijd slechts het deel worden vrijgesteld dat betrekking heeft op de aflossing van de schuld die betrekking heeft op het eigenwoninggedeelte van het pand.
Voorbeeld
Iemand heeft een kapitaalverzekering gesloten en heeft deze gekoppeld aan zijn woon-winkelpand. Een derde deel van dit pand kan worden aangemerkt als eigen woning. De rest wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 2010 komt uit de kapitaalverzekering een bedrag van Î 150.000 tot uitkering. De totale openstaande schuld met betrekking tot het pand bedraagt op dat moment Î 175.000. Van deze schuld heeft Î 125.000 betrekking op het winkeldeel (Î 100.000 in verband met de verwerving, Î 25.000 in verband met latere verbouwingen). Een bedrag van Î 50.000 heeft betrekking op het eigenwoninggedeelte. Van de uitkering kan maximaal een bedrag van Î 50.000 worden vrijgesteld. Slechts dat gedeelte van de uitkering wordt immers aangewend voor de aflossing van de schuld die betrekking heeft op het eigenwoninggedeelte. Van het restant ad Î 100.000 wordt de rente belast in box 1.
B.3.7.e. Premiegrondslag lijfrentepremieaftrek; premies Werkloosheidswet al of niet in mindering DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Dienen de op het loon ingehouden premies Werkloosheidswet al of niet in mindering te worden gebracht op het loon dat voor de premiegrondslag van de lijfrentepremieaftrek in aanmerking wordt genomen?
Antwoord
Voor de bepaling van de premiegrondslag van de lijfrentepremieaftrek is er vanwege de eenvoud voor gekozen het belastbare loon tot maatstaf te nemen. Zie artikel 3.127, vierde lid, Wet IB 1964. De premies Werkloosheidswet zijn al in aanmerking genomen bij de herleiding van het loon tot het belastbaar loon. Ter zake dient dan ook geen enkele correctie te worden toegepast.
B.3.7.f. Lijfrente met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Een verzekeringnemer heeft een lijfrenteovereenkomst gesloten met premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Wat zijn de gevolgen onder de wetgeving 2001 als de verzekeringnemer arbeidsongeschikt wordt en het recht op premievrijstelling intreedt? Heeft premievrijstelling met ingang van 2001 tot gevolg dat de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten gedeeltelijk moeten worden belast in box I en gedeeltelijk in box 3?
Antwoord
Lijfrenten behoren met ingang van 2001 tot de inkomsten uit werk en woning (box I) voorzover de voor de lijfrente betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen. De opslag voor premievrijstelling, begrepen in een premie voor een lijfrente, is een direct onderdeel van de prestatie die door de verzekeringnemer moet worden geleverd. De volledig door de verzekeringnemer te leveren prestatie voor de lijfrente is aftrekbaar. Indien de verzekeringnemer de volledige prestatie in aanmerking heeft genomen als uitgave voor inkomensvoorziening zijn ook de volledige rechten voortvloeiende uit deze overeenkomst belast in box I.
B.3.7.g. Omzetting van stakingswinst in een lijfrente. DEZE VRA AG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Stel dat iemand in 2001 een stakingswinst haalt van Î 100.000. De stakingsaftrek bedraagt Î 3.630.
Welk bedrag komt maximaal in aanmerking voor aftrek als premie voor een lijfrente op de voet van artikel 3.129, Wet IB 2001?
Antwoord
De stakingsaftrek komt als een onderdeel van de ondernemersaftrek rechtstreeks in mindering op de belastbare winst uit onderneming. Het komt daarmee niet meer in mindering op de stakingswinst van een onderneming. Dus bedraagt het maximum bedrag waarvoor aftrek plaats kan vinden Î 100.000.
B.5.1.e. Toerekening waarde van een kapitaalverzekering in box 3? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Welke persoon gaat de waarde van een kapitaalverzekering aan die tot de grondslag van box 3 behoort?
Antwoord
De waarde van een kapitaalverzekering behoort tot de grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen van de verzekeringnemer daarvan. Voor zover een andere persoon dan de verzekeringnemer onherroepelijk begunstigde is voor de verzekering, is deze belastingplichtig tot de waarde van dat gedeelte. Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat dit uitgangspunt van de wetgever met betrekking tot de onherroepelijke begunstiging los dient te worden gezien van het vraagstuk op welk tijdstip het in de verzekering besloten liggend vermogen juridisch gezien is overgegaan naar de onherroepelijk begunstigde. Hij zal immers eerst op het tijdstip van uitkering van de verzekering nog dienen te voldoen aan de voorwaarden van de verzekering – meestal in leven zijn – alvorens deze definitief over de waarde van de verzekering kan beschikken.
B.5.1.f. Onherroepelijke begunstiging? DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
In welke gevallen is sprake van een zodanige begunstiging van een persoon in een polis van kapitaalverzekering dat die als onherroepelijk kan worden aangemerkt? Zie ook de voorgaande vraag.
Antwoord
Van een onherroepelijke begunstiging is sprake indien de als begunstigde
genoemde persoon de begunstiging heeft aanvaard op zodanige wijze dat zonder
diens medewerking zijn begunstiging niet meer kan worden gewijzigd. Daarvan is
pas sprake zodra de aanvaarding van de begunstiging aan de verzekeraar is bekend
gemaakt.
C. Overgangsrecht inkomstenbelasting
C.19. Kapitaalverzekeringen; verhoging verzekerd kapitaal na 13 september 1999 als gevolg van verhoging maximum werknemersspaarregeling DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Leidt een verhoging van het verzekerd kapitaal na 13 september 1999 door het benutten van de wettelijke ruimte van de werknemersspaarregelingen tot het verlies van de vrijstelling van onderdeel AN Invoeringswet Wet IB 2001 als in de overeenkomst geen index- of optieclausule is opgenomen?
Antwoord
Nee, goedgekeurd wordt dat in een dergelijk geval de vrijstelling van onderdeel AN voor de desbetreffende kapitaalverzekering niet verloren gaat. Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat de werknemer in een dergelijke situatie reeds uiterlijk op 14 september in het kader van zijn werknemersspaarregeling de overeenkomst inzake de kapitaalverzekering moet hebben gesloten. Als dat niet het geval is, is immers geen sprake van een op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekering als bedoeld in onderdeel AN, eerste lid.
C.20. Kapitaalverzekeringen; terugdraaien verhoging verzekerd kapitaal en verlenging looptijd na 13 september 1999 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Is het mogelijk een verhoging van het verzekerd kapitaal die leidt tot het verlies van de vrijstelling van onderdeel AN Invoeringswet Wet IB 2001 ongedaan te maken door de extra premie door de verzekeraar te laten terugstorten aan de verzekeringnemer en tevens de overeenkomst aan te passen? Is de vrijstelling van onderdeel AN dan alsnog van toepassing? Geldt hetzelfde mutatis mutandis voor een verlenging van de looptijd die ongedaan wordt gemaakt?
Antwoord
In beginsel geldt dat in het fiscale recht aan (rechts)handelingen geen terugwerkende kracht wordt toegekend. In afwijking daarvan keur ik goed dat verhogingen van het verzekerde kapitaal die hebben plaatsgevonden na 13 september 1999 doch vóór 1 januari 2001 en die zouden leiden tot het verlies van de vrijstelling van onderdeel AN, met terugwerkende kracht tot 13 september 1999 ongedaan kunnen worden gemaakt. In een dergelijk geval kan de desbetreffende kapitaalverzekering derhalve in aanmerking blijven komen voor die vrijstelling. Ik verbind hieraan als voorwaarde dat de verhoging vóór 1 juli 2001 ongedaan is gemaakt. Dezelfde goedkeuring geldt mutatis mutandis voor verlengingen van de looptijd van de kapitaalverzekering die na 13 september 1999 hebben plaatsgevonden.
C.21. Op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering die niet wordt gewijzigd; box 3 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Wat zijn de gevolgen indien een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering waarvoor onder de Wet IB 1964 een vrijstelling zou kunnen gelden (gefacilieerde polis), die op of vóór die datum is ondergebracht bij een professionele verzekeraar, na die datum niet nadrukkelijk wordt aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning (box 1)?
Antwoord
Het uitgangspunt voor de fiscale behandeling van onder de Wet IB 1964 gefacilieerde kapitaalverzekeringen in de Wet IB 2001, is dat kapitaalverzekeringen gesloten bij professionele verzekeraars behoren tot de grondslag van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Uitsluitend indien een dergelijke kapitaalverzekering is aan te merken als een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116, vindt de fiscale behandeling daarvan plaats volgens het regime van box 1. Het overgangsregime van de Invoeringswet IB 2001 is met dit uitgangspunt in overeenstemming. Indien derhalve een gefacilieerde kapitaalverzekering gesloten onder het regime dat gold vóór de invoering van de Wet IB 2001, met ingang van 1 januari 2001 ongewijzigd wordt voortgezet, gaat die kapitaalverzekering behoren tot de grondslag van box 3 (ervan uitgaande dat "oude" kapitaalverzekeringen zonder wijziging niet voldoen aan het regime van de kapitaalverzekering eigen woning).
C.22. Voldoen aan voorwaarden kapitaalverzekering eigen woning; box 1 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Op welke wijze kan men bewerkstelligen dat zijn op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering onder het regime van de Wet IB 2001 fiscaal in box 1 wordt behandeld?
Antwoord
Indien een belastingplichtige zijn kapitaalverzekering behandeld wenst te zien in box 1 kan hij ermee volstaan de kapitaalverzekering zodanig te wijziging dat deze volledig voldoet aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning (artikel 3.116 Wet IB 2001). Hiermee doet de belastingplichtige in feite het verzoek dat de kapitaalverzekering niet (meer) in aanmerking wordt genomen in box 3.
C.23. Tijdstip in aanmerking nemen bestaande kapitaalverzekering in box 1 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Vanaf welk tijdstip wordt een bestaande kapitaalverzekering die is aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning – zie het antwoord op vraag C.22. – niet meer in box 3 maar in box 1 in aanmerking genomen?
Antwoord
Vanaf het tijdstip waarop de kapitaalverzekering door de verzekeraar is aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning, wordt die niet meer in box 3 maar in box 1 in aanmerking genomen.
C.24. Bestaande kapitaalverzekeringen met ingang van 1 januari 2001 in box 1; twee methoden DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat op een bestaande kapitaalverzekering reeds met ingang van 1 januari 2001 – de eerste peildatum van box 3 – het regime van de kapitaalverzekering eigen woning van toepassing is en dat met andere woorden over de waarde van de kapitaalverzekering geen forfaitair rendement in aanmerking wordt genomen?
Antwoord
Hiertoe is het in de eerste plaats mogelijk dat de kapitaalverzekering reeds vóór 1 januari 2001 is aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning. Hiermee geeft de belastingplichtige feitelijk te kennen – zie het antwoord op vraag C.22 – dat hij de kapitaalverzekering met ingang van 1 januari 2001 in box 1 behandeld wenst te zien. Voorts is in onderdeel AM, tweede lid, Invoeringswet Wet IB 2001 een bijzondere regeling opgenomen voor gevallen waarin de aanpassing van de kapitaalverzekering niet heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2001, bij voorbeeld omdat de verzekeraar niet in staat is gebleken alle verzoeken tot aanpassing van de polis ter zake tijdig te verwerken. De bijzondere regeling houdt in dat uiterlijk bij de aangifte over het jaar 2001 het verzoek aan de Belastingdienst kan worden gedaan om de kapitaalverzekering met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aan te merken als een kapitaalverzekering eigen woning. Ook dan wordt derhalve de kapitaalverzekering met ingang van die datum niet in aanmerking genomen in box 3, doch uitsluitend in box 1. Ter voorkoming van misverstand zij opgemerkt dat het verzoek aan de Belastingdienst uitsluitend kan worden toegewezen indien de kapitaalverzekering uiterlijk ten tijde van het verzoek is aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning.
C.25. Niet tijdig aangepaste bestaande kapitaalverzekering, geen verzoek bij aangifte 2001; later alsnog koppelen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Indien een belastingplichtige het verzoek als bedoeld in het antwoord op vraag C.24 niet heeft gedaan en tevens vóór 1 januari 2001 de kapitaalverzekering niet is aangepast aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning, kan die kapitaalverzekering dan tot het tijdstip van expiratie uitsluitend in aanmerking worden genomen in box 3?
Antwoord
Nee, dat is niet het geval. Als gevolg van de in de vraagstelling opgenomen omstandigheden is de kapitaalverzekering inderdaad gaan behoren tot box 3. Zodra evenwel de kapitaalverzekering zodanig wordt gewijzigd dat deze voldoet aan de voorwaarden van de kapitaalverzekering eigen woning, behoort deze uitsluitend nog tot de grondslag van box 1 (zie het antwoord op vraag C.22). Het gevolg van het niet of niet tijdig doen van het verzoek als bedoeld in het antwoord op vraag C.24 is evenwel dat de wijziging van de kapitaalverzekering niet met terugwerkende kracht in aanmerking wordt genomen. Dit betekent dat de kapitaalverzekering tot en met de laatste peildatum van box 3 die is gelegen vóór het tijdstip van wijziging van de kapitaalverzekering, is onderworpen aan de heffing over het forfaitair rendement van box 3.
C.26. Omzetting bestaande kapitaalverzekering in KEW; verstreken premieperiode DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Als een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering wordt omgevormd tot een KEW, wordt dan de reeds verstreken periode van premiebetaling in aanmerking genomen voor de bepaling of de uitkering uit de KEW de vrijstellingen van artikel 3.118 Wet IB 2001 deelachtig kan worden?
Antwoord
Ja, in artikel 3.118, eerste lid, Wet IB 2001 wordt uitgegaan van de feitelijke periode waarover premies zijn betaald op de kapitaalverzekering. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen premiebetalingen die vóór 1 januari 2001 hebben plaatsgevonden en premiebetalingen gedaan op of na die datum.
C.27. Omzetting bestaande kapitaalverzekering in KEW; looptijd langer dan 30 jaren DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Kan een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering met een looptijd van meer dan 30 jaren worden omgezet in een KEW? Wat zijn de gevolgen indien de looptijd niet wordt gewijzigd?
Antwoord
Op zichzelf kan een bestaande kapitaalverzekering met een looptijd van langer dan 30 jaren wat betreft die looptijd ongewijzigd blijven als omzetting in een KEW wordt beoogd. In artikel 3.116, tweede lid, Wet IB 2001, is namelijk niet de eis opgenomen dat de kapitaalverzekering een looptijd van maximaal 30 jaren dient te hebben. Zodra evenwel de looptijd van 30 jaren wordt overschreden, waarbij de looptijd vóór 1 januari 2001 meetelt, wordt op grond van artikel 3.116, derde lid, onderdeel f, Wet IB 2001, een fictieve uitkering in aanmerking genomen ter grootte van de waarde in het economische verkeer van de verzekering. Teneinde de vrijstellingen van artikel 3.118 Wet IB 2001 deelachtig te worden dient derhalve uiterlijk op het tijdstip waarop de looptijd van 30 jaren wordt bereikt, de verzekering te worden afgekocht en moet de afkoopsom worden aangewend voor aflossing van de schuld ter zake van de eigen woning (zie artikel 3.118, eerste lid, Wet IB 2001). Uiteraard dient dan ook te zijn voldaan aan de overige voorwaarden voor vrijstelling van de kapitaalsuitkering. Een andere mogelijkheid is vanzelfsprekend de looptijd van de verzekering in te korten tot maximaal 30 jaren en met de reguliere kapitaalsuitkering op einddatum de eigenwoningschuld af te lossen. Een dergelijke uitkering telt overigens niet mee voor de eventuele toepassing van artikel 3.122 Wet IB 2001, waarin de hoogte van het bedrag is geregeld ter zake waarvan de rente voor aftrek in aanmerking komt.
C.28. Omzetting in unit-linked-verzekering; voldoen aan begrip levensverzekering WTV; behoud eerbiedigende werking DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Indien een bestaande kapitaalverzekering wordt omgezet in een unit-linked-verzekering, dient volgens de antwoorden op de vragen C.14 en C.15 zoals opgenomen in de bijlage bij het Besluit van 30 maart 1998, nr. DB 1998/1230M, het premieniveau van de nieuwe verzekering niet te worden verhoogd ten opzichte van het premieniveau van de oorspronkelijke verzekering om de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 te behouden (een en ander behoudens "normale en gebruikelijke optieclausules" om in de toekomst de premies te kunnen verhogen). Dezelfde systematiek is aan de orde voor de toepassing van onderdeel AN Invoeringswet IB 2001, op grond van het antwoord op vraag C.13 van het besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M. In het kader van de invoering van de Wet IB 2001 zullen vele kapitaalverzekeringen worden aangepast, onder andere in verband met onderbrenging van polissen bij professionele verzekeraars, waarbij in een aantal gevallen voor het eerst moet worden voldaan aan het begrip levensverzekering zoals dat door de Verzekeringskamer voor de toepassing van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf is vormgegeven. De meest reguliere unit-linked-verzekering waarin kan worden omgezet is die waarbij bij in leven zijn op een bepaalde datum de beleggingswaarde van de verzekering wordt uitgekeerd en bij eerder overlijden 90% van de beleggingswaarde. Aangezien in veel gevallen die uitkering bij overlijden lager is dan hetgeen bij overlijden op grond van de oorspronkelijke verzekering zou worden uitgekeerd, wordt de premie voor het overlijdensgedeelte lager dan die premie in de oorspronkelijke overeenkomst. Uitgaande van een gelijkblijvende totaalpremie voor de verzekering, houdt die verlaging van de premie voor de uitkering bij overlijden in dat de premie voor het levengedeelte hoger wordt. In dit verband zij voorts verwezen naar het antwoord op vraag C.36 van het Besluit van 30 maart 1998, DB98/1230M, waarin wordt aangegeven dat voor de toets of de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 - en thans ook van onderdeel AN Invoeringswet IB 2001 – blijft behouden, het premiegedeelte voor de uitkering bij leven en die voor de uitkering ten gevolge van overlijden afzonderlijk dienen te worden getoetst. Als deze afzonderlijke toets wordt toegepast op de hiervóór geschetste omzettingssituatie, zou het gevolg zijn dat de eerbiedigende werking voor de uitkering bij leven verloren gaat. Op welke wijze kan worden voorkomen dat dit gevolg intreedt?
Antwoord
Om dit vraagpunt, dat veelvuldig voorkomt in de uitvoeringspraktijk, op te lossen wordt het volgende standpunt ingenomen. Gelet op het feit dat de belanghebbende in totaal niet meer premie gaat betalen en de problematiek mede wordt opgeroepen door het gaan voldoen aan de criteria van het begrip levensverzekering van de WTV, wordt goedgekeurd dat als gevolg van de in de in de vraagstelling omschreven omzetting van de verzekering, noodzakelijke aanpassingen in verband met het WTV-criterium daaronder begrepen, de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 en derhalve van onderdeel AN Invoeringswet IB 2001 niet verloren gaat. Met nadruk zij opgemerkt dat deze goedkeuring uitsluitend geldt indien de nieuwe verzekerde uitkering ten gevolge van overlijden niet lager is dan 90% van de beleggingswaarde van de verzekering en voorts de oorspronkelijke verzekerde uitkering bij overlijden niet meer dan 10% hoger was dan de verzekerde uitkering bij in leven zijn op een bepaalde datum. Tevens geldt als aanvullende voorwaarde dat de verzekerde persoon bij overlijden niet wordt gewijzigd en ook de einddatum van de verzekering niet wordt gewijzigd.
C.29. Kapitaalverzekering gesloten bij de eigen BV; verzoekregeling tot omzetting in KEW DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Geldt de verzoekregeling van onderdeel AM, tweede lid, Invoeringswet Wet IB 2001, ook voor kapitaalverzekeringen die zijn gesloten bij de eigen BV? Kan met andere woorden, ook na 31 december 2000 de kapitaalverzekering worden ondergebracht bij een professionele verzekeraar en omgezet in een KEW, door uiterlijk bij de aangifte over het jaar 2001 het verzoek te doen als bedoeld in de genoemde bepaling?
Antwoord
Ja, blijkens de tekst van het eerste, het tweede en het derde lid van onderdeel AM Invoeringswet IB 2001 in onderlinge samenhang, geldt de verzoekregeling van het tweede lid ook voor de kapitaalverzekering gesloten bij de eigen BV. Dit brengt mee dat een dergelijke kapitaalverzekering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 niet wordt aangemerkt als een aan de eigen BV ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 van Wet IB 2001. Zie voorts het antwoord op vraag C.24.
C.30. Kapitaalverzekering gesloten bij de eigen BV; verzoekregeling bij overdracht aan professionele verzekeraar DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Op welk tijdstip dient een kapitaalverzekering die is gesloten bij de eigen BV te zijn ondergebracht bij een professionele verzekeraar om te voorkomen dat deze op 1 januari 2001 wordt belast volgens het regime van artikel 3.92 van de Wet IB 2001?
Antwoord
In beginsel moet, om te voorkomen dat de polis wordt belast volgens het regime van artikel 3.92, de verzekering voor 1 januari 2001 zijn ondergebracht bij een professionele verzekeraar. In verband met de invoering van de wet IB 2001 en de grote aantallen polissen die in verband daarmee bij professionele verzekeraars zullen worden ondergebracht, wordt goedgekeurd dat dit, zonder dat dit tot heffing op de voet van artikel 3.92 leidt, op verzoek kan plaatsvinden tot het tijdstip waarop de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001 wordt gedaan. In dat geval wordt de polis geacht vanaf 1 januari 2001 te zijn ondergebracht bij een professionele verzekeraar, en kan de polis in aanmerking komen voor de vrijstelling als bedoeld in onderdeel AN van de Invoeringswet Wet IB 2001. In ieder geval zal voor een juiste heffing van vennootschapsbelasting het verzoek mede namens de eigen BV dienen te worden gedaan.
C.31. Vrijgestelde uitkering uit pré-Bredeherwaarderingpolis; imputatie op vrijstellingen Wet IB 2001 of Invoeringswet Wet IB 2001 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Dient een vrijgestelde kapitaalsuitkering uit een op 31 december 1991 bestaande kapitaalverzekering die tot de grondslag van box 3 behoort waarop de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 van toepassing is, op enigerlei wijze in mindering te worden gebracht op de vrijstellingen van het regime van de Wet IB 2001 of van de Invoeringswet Wet IB 2001?
Antwoord
De imputatie van vrijgestelde uitkeringen uit op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen op de vrijstellingen van het regime van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 is geregeld in onderdeel AP, eerste en tweede lid, van laatstgenoemde wet. Op grond van die bepalingen – voor het tweede lid is dat het geval door het van toepassing verklaren van het eerste lid – vindt uitsluitend imputatie plaats van uitkeringen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 26a, tweede lid, Wet IB 1964. Deze bepaling is ingevoerd op 1 januari 1992 en is niet van toepassing op de in de vraagstelling genoemde kapitaalverzekeringen waarop de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 van toepassing is. Vrijgestelde uitkeringen uit de laatstgenoemde kapitaalverzekeringen verminderen derhalve geen vrijstellingsbedragen van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001.
C.32. Vrijgestelde uitkering ten gevolge van overlijden uit bestaande kapitaalverzekering; imputatie op vrijstellingen Wet IB 2001 of Invoeringswet IB 2001 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Dient een vrijgestelde uitkering ten gevolge van overlijden uit een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering die tot de grondslag van box 3 behoort in mindering te komen op de vrijstellingen van het regime van de Wet IB 2001 of van de Invoeringswet IB 2001?
Antwoord
Zie in de eerste plaats het antwoord op vraag C.31. voor uitkeringen op grond van kapitaalverzekeringen gesloten vóór 1 januari 1992. Voor vrijgestelde overlijdensuitkeringen uit een kapitaalverzekering waarop niet de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 van toepassing is, geldt eveneens dat deze niet in mindering komen op de in de vraagstelling genoemde vrijstellingen. Op grond van onderdeel AP, eerste en tweede lid, Invoeringswet IB 2001 vindt immers uitsluitend imputatie plaats van uitkeringen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 26a, tweede lid, Wet IB 1964. In dat tweede lid betreft het uitsluitend de uitkeringen bij leven, zodat uitkeringen ten gevolge van overlijden op geen enkele wijze leiden tot vermindering van de onderhavige vrijstellingen.
C.33. Ten dele vrijgestelde uitkering bij leven uit na 31 december 1991 gesloten kapitaalverzekering; imputatie van het belaste gedeelte DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Indien uit een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering waarop niet de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 van toepassing is, een uitkering bij leven wordt genoten die hoger is dan het (resterende) bedrag van de vrijstelling van artikel 26a, tweede lid, Wet IB 1964, wordt dan het gehele bedrag van de uitkering in mindering gebracht op de vrijstellingen van het regime van de Wet IB 2001 en de Invoeringswet IB 2001?
Antwoord
Op grond van onderdeel AP, eerste lid, tweede volzin, Invoeringswet IB 2001, vindt imputatie uitsluitend plaatstot het bedrag dat is vrijgesteld op grond van artikel 26a, tweede lid, Wet IB 1964. Het gedeelte van een kapitaalsuitkering waarover is geheven, blijft derhalve buiten die imputatie.
C.34. Afronding verzekerd kapitaal naar boven in Euro’s; verlies eerbiedigende DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
In verband met de omzetting naar Eurobedragen hebben sommige verzekeringsmaatschappijen na toepassing van de wettelijke omrekenregels het verzekerd kapitaal van kapitaalverzekeringen ten voordele van de belanghebbende naar boven afgerond op een hele Euro? Leidt deze afronding tot het verlies van de eerbiedigende werking van artikel 76 Wet IB 1964 en daarmee ook van onderdeel AN Invoeringswet IB 2001?
Antwoord
Nee, deze geringe afronding leidt niet tot verlies van de in de vraagstelling genoemde eerbiedigende werking. Uitgangspunt hierbij is wel dat voor het overige de juiste omrekenregels zijn toegepast. Voor zover verzekeringsmaatschappijen niet de juiste regels hebben toegepast – bij voorbeeld te globale omrekenverhoudingen hebben toegepast – zal die omstandigheid niet leiden tot verlies van de genoemde eerbiedigende werking mits ter zake uiterlijk in het jaar 2001 herstel plaatsvindt.
C.35. Eerbiedigende werking van onderdeel AN; datum afsluiting 14 september 1999; ingangsdatum verzekering niet relevant DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Wat is voor de toepassing van onderdeel AN Invoeringswet IB 2001 de status van een kapitaalverzekering die is gesloten op 14 september 1999?
Is voor de toepassing van onderdeel AN Invoeringswet Wet IB 2001 de ingangsdatum van belang als het aanvraagformulier uiterlijk op 14 september 1999 door de verzekeraar is ontvangen en de aanvraag zowel technisch als medisch uiterlijk op 14 september 1999 door de verzekeraar is geaccepteerd en bovendien geen verdere voorwaarden moeten worden vervuld voor het tot stand komen van de overeenkomst (de overeenkomst is dan juridisch perfect)?
Antwoord
Gelet op de duidelijke tekst van onderdeel AN, eerste lid, Invoeringswet IB 2001, kan de vrijstelling van het eerste lid voor box 3 van toepassing zijn op een kapitaalverzekering die is gesloten op 14 september 1999. Uit de toelichting die is gegeven bij de Tweede nota van wijziging Invoeringswet blijkt dat onderdeel AN van de Invoeringswet Wet IB 2001 van toepassing is op kapitaalverzekeringen die uiterlijk op 14 september 1999 zijn afgesloten. Relevant is derhalve de datum waarop de overeenkomst in juridische zin perfect is. De in de polis vermelde ingangsdatum speelt hierbij geen rol.
C.36. Aanpassing lijfrentepolissen Brede herwaardering aan regime IB 2001; verwijzing naar type lijfrente Wet IB 1964 DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
In Bredeherwaarderingpolissen wordt voor de omschrijving van het bedongen type (gerichte) lijfrente in veel gevallen verwezen naar een subonderdeel van artikel 45, eerste lid, onderdeel g, Wet IB 1964. Is het noodzakelijk deze verwijzing om te zetten in een verwijzing naar een onderdeel van artikel 3.125, eerste lid, Wet IB 2001, om met ingang van 1 januari 2001 in aanmerking te komen voor lijfrentepremieaftrek ter zake van dergelijke polissen?
Antwoord
Voor de premieaftrek met ingang van 1 januari 2001 is noodzakelijk dat voor de omschrijving van een type lijfrente in een polis door middel van verwijzing naar een wettelijke bepaling, aansluiting wordt gezocht bij de op het tijdstip van premiebetaling van toepassing zijnde wet. Voor op 30 december 2000 bestaande lijfrenten dient derhalve de verwijzing naar de Wet IB 1964 voor de omschrijving van het type lijfrente te worden aangepast. Zie voor het tijdstip waarop deze aanpassing moet plaatsvinden het antwoord op vraag C.15 van het besluit, uitgebracht op 19 december 2000, onder nummer CPP 2000/2985M .
C.37. Aanpassing lijfrentepolissen Brede herwaardering aan regime IB 2001; ingangstijdstip lijfrentetermijnen later dan 70 jaar DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
In sommige Bredeherwaarderingpolissen is uitdrukkelijk opgenomen dat de (tijdelijke) oudedagslijfrente later ingaat of later kan ingaan dan in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. Is op dit punt aanpassing noodzakelijk om met ingang van 1 januari 2001 in aanmerking te komen voor premieaftrek ter zake van dergelijke polissen?
Antwoord
Indien in de bestaande polis het tijdstip van ingaan van de lijfrente ligt na het jaar van het bereiken van de 70-jarige leeftijd, dient voor het in aanmerking komen voor premieaftrek met ingang van 1 januari 2001, aanpassing van de polis plaats te vinden. In dit verband kan worden volstaan met een nieuw clausuleblad of aanhangsel van de polis waarin wordt verklaard dat in afwijking van de oorspronkelijke clausule de lijfrente dient in te gaan uiterlijk in het jaar dat wordt geëist op grond van de Wet IB 2001. Zie voor het tijdstip waarop deze aanpassing moet plaatsvinden het antwoord op vraag C.15 van het besluit, uitgebracht op 19 december 2000, onder nummer CPP 2000/2985M .
C.38. Betaling lijfrentepremies in afwijking van de contractuele betaaldatum DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Is lijfrentepremieaftrek mogelijk in 2000 indien lijfrentepremies in december 2000 zijn betaald in afwijking van de contractuele betaaldata die liggen in de periode 1 januari 2001 tot 1 juli 2001?
Antwoord
Een betaling kan als betaling van een lijfrentepremie worden aangemerkt als die betaling plaatsvindt omstreeks de daarvoor in de lijfrentepolis voorziene betaaldatum. Indien betaling plaatsvindt op een tijdstip ruim voorafgaande aan de contractuele betaaldatum zonder dat de polis daartoe de mogelijkheid biedt, heeft de betaling niet ten titel van de betaling van een lijfrentepremie plaatsgevonden en is aftrek als zodanig niet mogelijk. De aftrek is wel mogelijk als de lijfrenteovereenkomst is gewijzigd in die zin dat de contractuele betaaldatum naar een eerder tijdstip is verplaatst. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanhangsel bij de polis.
C.39. Kapitaalverzekering met lijfrenteclausule; onherroepelijke begunstiging van niet-binnenlandse belastingplichtige DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Voor lijfrenten, kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule daaronder begrepen, waarop de eerbiedigende werking van artikel 75 Wet IB 1964 van toepassing is, geldt bij vervreemding en het onherroepelijk maken van de begunstiging artikel 25, tiende lid, Wet IB 1964, zoals die bepaling luidt op 31 december 2000. In hoeverre brengt de Wet IB 2001 wijziging in de toepassing van artikel 25, tiende lid, Wet IB 1964, indien na 31 december 2000 de lijfrente wordt vervreemd aan een niet-binnenlandse particulier dan wel deze de onherroepelijk begunstigde wordt, terwijl terzake daarvan geen tegenprestatie wordt geleverd (schenking)?
Antwoord
Artikel 25, tiende lid, Wet IB 1964, blijft van toepassing op grond van
onderdeel O, eerste lid, Invoeringswet IB 2001. Er ontstaat evenwel door de Wet
IB 2001 een verschil in resultaat indien die bepaling met ingang van 1 januari
2001 wordt toegepast. Op grond van artikel 7.2, tweede lid, onderdeel d, Wet IB
2001, worden namelijk alle uitkeringen uit oud regime lijfrenten die
plaatsvinden aan buitenlandse belastingplichtigen in beginsel voorwerp van
belastingheffing. Toegespitst op artikel 25, tiende lid, Wet IB 1964, heeft dit
tot gevolg dat de heffing ter zake van de vervreemding om niet aan of het om
niet onherroepelijk maken van de begunstiging van een buitenlandse
belastingplichtige zonder heffing ter zake kan plaatsvinden. De belastingclaim
schuift derhalve in beginsel door naar de genieter van de uitkeringen.