Vragen en antwoorden inzake het nieuwe belastingstelsel (4e tranche) VERVALLEN
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling
Besluit van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiλn het volgende besloten.
Inleiding
In het besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M is een aantal vragen met betrekking tot het nieuwe belastingstelsel beantwoord. In het besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2985M heb ik in aanvulling op dat besluit enkele vragen beantwoord inzake het overgangsrecht voor kapitaalverzekeringen en lijfrenten. Vervolgens is in een besluit van 13 februari 2001, nr. CPP2000/3210M een grote hoeveelheid nieuwe vragen beantwoord en zijn voorts een aantal vragen uit het besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M herzien of ingetrokken. In het onderhavige besluit wordt opnieuw een serie vragen beantwoord.
Een aantal vragen heeft een goedkeurend karakter. Het betreft de antwoorden op de vragen B.3.4.o., B.3.4.p., B.3.6.bn., B.3.6.bp., B.9.e., C.45., C.46. en C.49. De antwoorden op de vragen B.1.b , B.2.4.g., B.2.4.h. en C.4 betreffen herzieningen van eerder gegeven antwoorden. Via dit besluit wordt Vraag D.6. uit het besluit van 25 augustus 2000, nr. CPP2000/1313M ingetrokken omdat het betreffende antwoord is achterhaald door het besluit van 15 maart 2001, nr. CPP2001/86M.
Euro
Een aantal vragen uit de eerder verschenen Vraag-en-antwoordbesluiten over de Belastingherziening 2001 is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002 en bevat geen inhoudelijke wijzigingen. Het gaat om de volgende vragen-en-antwoorden:
Uit het Besluit van 25 augustus 2000, nr.CPP2000/1313M: C11 en D4.
Uit het Besluit van 19 december 2000, nr.CPP2000/2985M: vragen C.14, C.17 en C.18.
Uit het Besluit van 13 februari 2001, nr.CPP2000/3210M: vragen B.3.2.i, B.3.2.k, B.3.6.x, B.3.6.ac, B.3.6.at, B.3.7.g, B.5.1.g, B.6.6.a en B.9.d.
Praktische verantwoording
De indeling van dit besluit sluit aan bij de eerder genoemde besluiten. Dit betekent dat de volgende indeling wordt gehanteerd waarbij onderdeel H is toegevoegd:
A. Algemeen
B. Wet inkomstenbelasting 2001
C. Overgangsrecht inkomstenbelasting
D. Loonbelasting
E. Vennootschapsbelasting
F. Invorderingswet
G. Algemene wet inzake rijksbelastingen
H. Wet financiering volksverzekeringen
In dit besluit zijn vragen en antwoorden opgenomen van de onderdelen B, C, D en H. In elk onderdeel zijn de desbetreffende vragen van een oplopend nummer voorzien. In het onderdeel over de Wet IB 2001 is een onderverdeling gemaakt aan de hand van de hoofdstukken en vervolgens de afdelingen zoals die ook zijn opgenomen in deze wet. Per afdeling zijn de daarop betrekking hebbende vragen van een letter voorzien (a, b, c, enz.). De nummering in dit besluit sluit aan bij de hiervoor genoemde vragen en antwoorden. Aldus worden de vragen op een overzichtelijke wijze gerangschikt en kennen allen een unieke aanduiding waarnaar verwezen kan worden. In bepaalde gevallen is er overigens uit een oogpunt van inzichtelijkheid voor gekozen het overgangsrecht en het normale recht in ιιn vraag op te nemen.
Ik merk op dat naast de onderhavige series van vragen en antwoorden op verschillende
deelterreinen besluiten met vragen en antwoorden zijn vastgesteld of zullen
worden vastgesteld.
B.3.6.at. Kapitaalverzekering gekoppeld aan een pand dat slechts voor een deel
kan worden aangemerkt als een eigen woning (herzien Vraag en Antwoord
ten opzichte van Besluit van 13 februari 2001, nr.CPP2000/3210M, in verband
de invoering van de Euro per 1 januari 2001) DEZE
VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT
CPP2005/2727M
Vraag
Kan een kapitaalverzekering die wordt gekoppeld aan een pand dat voor een deel is aan te merken als een eigen woning, kwalificeren als een kapitaalverzekering eigen woning? Zo ja, wat zijn de fiscale gevolgen van een dergelijke koppeling?
Antwoord
Ja. Om een kapitaalverzekering te kunnen koppelen in de zin van artikel 3.118 Wet IB 2001 moet sprake zijn van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Ook indien slechts een gedeelte van een gebouw wordt gebruikt als eigen woning terwijl de rest wordt aangewend bijvoorbeeld als ondernemingsvermogen of voor de verhuur, kan voor het deel dat men zelf gebruikt, sprake zijn van een eigen woning. Indien in een dergelijk geval een kapitaalverzekering aan het pand wordt gekoppeld, kan deze volledig kwalificeren als kapitaalverzekering eigen woning. Van de uitkering kan te zijner tijd slechts het deel worden vrijgesteld dat betrekking heeft op de aflossing van de schuld die betrekking heeft op het eigenwoninggedeelte van het pand.
Voorbeeld
Iemand heeft een kapitaalverzekering gesloten en heeft deze gekoppeld aan zijn woon-winkelpand. Een derde deel van dit pand kan worden aangemerkt als eigen woning. De rest wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. In 2010 komt uit de kapitaalverzekering een bedrag van 150.000 tot uitkering. De totale openstaande schuld met betrekking tot het pand bedraagt op dat moment 175.000. Van deze schuld heeft 125.000 betrekking op het winkeldeel ( 100.000 in verband met de verwerving, 25.000 in verband met latere verbouwingen). Een bedrag van 50.000 heeft betrekking op het eigenwoninggedeelte. Van de uitkering kan maximaal een bedrag van 50.000 worden vrijgesteld. Slechts dat gedeelte van de uitkering wordt immers aangewend voor de aflossing van de schuld die betrekking heeft op het eigenwoninggedeelte. Van het restant ad 100.000 wordt de rente belast in box 1.
B.3.7.g. Omzetting van stakingswinst in een lijfrente (herzien ten opzichte van Besluit van 13 februari 2001, nr.CPP2000/3210M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001) VERVALLEN
Vraag
Stel dat iemand in 2001 een stakingswinst haalt van 100.000. De stakingsaftrek bedraagt 3.630.
Welk bedrag komt maximaal in aanmerking voor aftrek als premie voor een lijfrente op de voet van artikel 3.129, Wet IB 2001?
Antwoord
De stakingsaftrek komt als een onderdeel van de ondernemersaftrek rechtstreeks
in mindering op de belastbare winst uit onderneming. Het komt daarmee niet meer
in mindering op de stakingswinst van een onderneming. Dus bedraagt het maximum
bedrag waarvoor aftrek plaats kan vinden 100.000.
C.4. Premieaftrek lijfrenten; eerbiedigende werking voor op 31 december
2000 bestaande polissen (aangepast Antwoord ten opzichte van het Besluit
van 25 augustus 2000, nr.CPP2000/1313M) DEZE
VRAAG IS VERVANGEN DOOR BESLUIT
CPP2005/2728M, VRAAGNR. 5.1.1
Vraag
Is het noodzakelijk dat op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolissen worden aangepast om te kunnen leiden tot premieaftrek onder het regime van de Wet IB 2001 of geldt ter zake eerbiedigende werking?
Antwoord
Op 31 december 2000 bestaande lijfrentepolissen dienen met ingang van het jaar 2001 ten volle te voldoen aan de voorwaarden van het regime van de Wet IB 2001 om te kunnen leiden tot premie-aftrek. Dit betekent niet alleen dat de polis geheel in overeenstemming dient te zijn met dat regime - zie voor een uitzondering vraag C.5. hierna - maar ook dat voor het in aftrek te brengen premiebedrag de grenzen gelden van artikel 3.127 Wet IB 2001. Op grond van dat artikel is als basisruimte een bedrag van 1.036 (f 2.283) aftrekbaar. Om in aanmerking te komen voor een hogere aftrek moet sprake zijn van een pensioentekort. In de Invoeringswet Wet IB 2001 is bewust niet voorzien in eerbiedigende werking op dit terrein.
C.11. Kapitaalverzekeringen; eerbiedigende werking voor op 31 december 2000 bestaande polissen (herzien Vraag en Antwoord ten opzichte van het Besluit van 25 augustus 2000, nr.CPP2000/1313M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001) DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Geldt eerbiedigende werking voor kapitaalsuitkeringen die met ingang van het jaar 2001 worden genoten op grond van op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekeringen?
Antwoord
Ja. Op de feitelijke kapitaalsuitkeringen uit op 31 december 2000 bestaande verzekeringen blijft in beginsel het regime van de Wet IB 1964 van toepassing Daarnaast geldt er tijdens de looptijd in box 3 per belastinplichtige een vrijstelling van maximaal 123.428 voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen.
C.14. Toepassing vrijstelling van 123.428 in box 3 op bestaande kapitaalverzekeringen (herzien Vraag en Antwoord ten opzichte van het Besluit van 19 december 2000, nr.CPP2000/2985M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001) DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2727M
Vraag
Voor kapitaalverzekeringen die zijn tot stand gekomen vσσr 1 januari 1992 geldt ongelimiteerde vrijstelling van de kapitaalsuitkering bij leven. Derhalve is er voor die verzekeringen vaak sprake geweest van ιιn echtgenoot of partner die ter zake van die uitkering als verzekeringnemer en/of begunstigde in de polis is opgenomen. Bij kapitaalverzekeringen gesloten met ingang van 1 januari 1992 komt dit minder voor, maar is de begunstiging van de andere echtgenoot of partner vaak herroepelijk. Op welke wijze dient de vrijstelling van 123.428 per persoon van onderdeel AN, eerste lid, Invoeringswet Wet IB 2001, voor bestaande kapitaalverzekeringen die tot de grondslag van box 3 gaan behoren, te worden toegepast?
Antwoord
Als de waarde van de kapitaalverzekering op 1 januari 2001, tezamen met de waarde van andere bestaande verzekeringen, uitgaat boven 123.428 behoort het excedent tot de grondslag van box 3. Ter zake van de verzekering is eenmaal de vrijstelling van 123.428 van toepassing. Weliswaar geldt die vrijstelling per belastingplichtige, maar in de in de vraagstelling geschetste situatie gaat de waarde van de verzekering maar ιιn echtgenoot of partner aan. Voorts is een overdracht van de vrijstelling tussen echtgenoten of partners op grond van de Wet IB 2001 niet mogelijk. Om te bewerkstelligen dat beide echtgenoten of partners die waarde aangaat en ieder de vrijstelling van 123.428 kan genieten, zal derhalve de andere echtgenoot of partner hetzij gedeeltelijk verzekeringnemer moeten worden of onherroepelijk begunstigde van een deel van de verzekerde uitkering. Opgemerkt zij overigens dat op een dergelijke handeling met een op 31 december 2000 bestaande kapitaalverzekering artikel 25, derde lid, Wet IB 1964 van toepassing is. In het algemeen zal die handeling voor de heffing van inkomstenbelasting geruisloos kunnen plaatsvinden. Voor huwelijkssituaties waarin geen sprake is van gemeenschap van goederen en in partnersituaties, kunnen er gevolgen voor de heffing van het schenkingsrecht aan de handelingen zijn verbonden. Om tegemoet te komen aan problemen in de praktijk wordt goedgekeurd dat indien uiterlijk bij de aangifte 2001 daartoe het verzoek wordt gedaan, de onderhavige wijziging van het verzekeringnemerschap of de onherroepelijke begunstiging voor de toepassing van de Wet IB 2001 wordt geacht met ingang van 1 januari 2001 te hebben plaatsgevonden. Met ingang van die datum kunnen dan beide echtgenoten of partners de vrijstelling van 123.428 genieten.
C.17. Terugwenteling lijfrentepremies betaald in het eerste halfjaar van 2001 naar het jaar 2000; tekst in brochure (herzien Vraag en Antwoord ten opzichte van het Besluit van 19 december 2000, nr.CPP2000/2985M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001) DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
De brochure "Lijfrentepolissen voor de oude dag en het nieuwe belastingstelsel" vermeldt op pagina 12 en pagina 21 dat voor lijfrentepremies die zijn betaald in het eerste halfjaar van 2001, geldt dat deze niet kunnen worden afgetrokken van het inkomen over het jaar 2000. Is dit juist?
Antwoord
De tekst in de brochure is niet volledig. Voor premies die zijn betaald in het eerste halfjaar van 2001 geldt dat deze in 2000 aftrekbaar zijn voor zover zij worden betaald om de tweede tot en met de vijfde tranche van de Wet IB 1964, zoals die geldt voor het belastingjaar 2000, te benutten. De tekst in de brochure doelt slechts op de premies voor de eerste tranche (basisaftrek ad 2.804 (f 6 179)). Premies die worden betaald om de eerste tranche te benutten, kunnen in 2000 alleen worden afgetrokken als ze in het jaar 2000 zelf zijn betaald.
C.18. Terugwenteling lijfrentepremies betaald in het eerste halfjaar van 2001 naar het jaar 2000; moet de eerste tranche in 2000 zijn benut? (herzien Vraag en Antwoord ten opzichte van het Besluit van 19 december 2000, nr.CPP2000/2985M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001) DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Kan er strijdigheid optreden met het arrest van de Hoge Raad van 15 april 1998, nr. 32235, als in het eerste halfjaar van 2001 betaalde lijfrentepremies worden teruggewenteld ter benutting van de tweede t/m vijfde tranche van het jaar 2000, terwijl er in 2000 geen premies zijn betaald ter benutting van de eerste tranche?
Antwoord
Nee. In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad beslist dat een betaling van lijfrentepremies in eerste instantie aan de eerste tranche moet worden toegerekend en dat met andere woorden de wettelijke volgorde van de tranches dient te worden gevolgd. Bij betaling in de eerste helft van het jaar 2001 bestaat er geen mogelijkheid meer om de eerste tranche van de lijfrentepremieaftrek in het jaar 2000 te gebruiken. De terugwenteling naar 2000 van in het eerste halfjaar van 2001 betaalde premies ter benutting van de tweede tot en met de vijfde tranche, terwijl in 2000 de eerste tranche niet is benut, is dus niet in strijd met genoemd arrest, omdat de wettelijke volgorde wordt gevolgd.
Het is dan ook niet nodig om in het jaar 2000 nog een lijfrentepremie ter grootte van de eerste tranche te storten om te voorkomen dat het recht op terugwenteling van de in de eerste helft van 2001 te betalen lijfrentepremies ter benutting van de tweede tot en met vijfde tranche, verloren gaat.
Voorbeeld
Vσσr 1 juli 2001 wordt een lijfrentepremie betaald van 11.500. Men wil deze betaling terugwentelen naar het jaar 2000. Stel dat de 2e tranche een ruimte biedt van 10.500 en dat aan de andere tranches niet wordt toegekomen. In het jaar 2000 is de eerste tranche overigens niet benut.
De uitwerking is dan als volgt. Naar het jaar 2000 wordt 10.500 teruggewenteld. Er kan niet worden teruggewenteld naar de eerste tranche, zodat het gehele bedrag volledig als tweedetranchebedrag in aanmerking wordt genomen. Het restant van de premiebetaling, 1.000, wordt in het jaar van betaling, 2001 dus, in aanmerking genomen. Voor de hoogte van de aftrek in 2001 gelden vanzelfsprekend de regels van de Wet IB 2001.
C.40. Bijzonder tarief; periodieke uitkeringen DEZE VRAAG IS KOMEN TE VERVALLEN DOOR HET BESLUIT CPP2005/2728M
Vraag
Hoe werkt het bijzondere tarief van hoofdstuk 2, artikel I, onderdelen P en Q, van de Invoeringswet Wet IB 2001?
Antwoord
De onderdelen P en Q regelen successievelijk een afrekenoptie en een
afrekenverplichting ter zake van saldo-periodieke uitkeringen die van voor 2001
stammen. Deze afrekening geschiedt op verzoek tegen een tarief van 45%. Indien
in dat verzoek niet wordt aangegeven voor welk bedrag dat tarief wordt gevraagd,
wordt automatisch de meest voordelige optie toegepast. Dit houdt in dat het
bijzondere tarief wordt toegepast voor zover het tabelinkomen uit werk en woning
meer bedraagt dan het bedrag genoemd in de eerste kolom, vierde regel, van de
tabel in artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor het jaar 2001
luidt dat bedrag 46.309 (f 102.052).