Vragen en antwoorden verzekeringen; arbeidsongeschiktheidsverzekeringen VERVALLEN M.I.V. CPP2005/2728M
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 6 mei 2004, nr. CPP2004/477M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Inleiding
De verzekeringsbranche heeft aan mij diverse vragen voorgelegd inzake de fiscale behandeling van (premies voor) een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: aov). Hieronder geef ik de betreffende vragen en antwoorden weer.
1. Geldlening voor de verwerving van de eigen woning; koopsom voor een aov meegefinancierd
Vraag
Premies voor een aov als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel c, van de Wet IB
2001, zijn aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Geldt dit ook
voor een koopsom voor een dergelijke verzekering die is gesloten in het kader
van de financiering met geleend geld van de aankoop van een eigen woning waarbij
ook de koopsom van de aov wordt meegefinancierd? Deze vraag wordt gesteld in
het licht van het voor de toepassing van de Wet IB 1964 gepubliceerde besluit
van 23 augustus 1990, nr. DB90/4430, Infobulletin 90/552.
Antwoord
Ja, de met geleend geld gefinancierde koopsom voor een aov is in dit geval aftrekbaar.
Het vermelde besluit had betrekking op een productvorm met onder meer polisbeleningsachtige
aspecten waarbij uitsluitend een financiering plaatsvond van de koopsom voor
de aov. Het besluit - dat niet opnieuw is gepubliceerd voor de toepassing van
de Wet IB 2001 - had geen betrekking op in de praktijk reguliere situaties zoals
genoemd in de vraagstelling, waarbij de financiering met geleend geld van de
aov verhoudingsgewijs een ondergeschikte betekenis had ten opzichte van de geldlening
aangegaan voor de verwerving van de eigen woning. Ook met ingang van 2001 staat
in dergelijke situaties de financiering met geleend geld van de aov niet in
de weg aan aftrek van de desbetreffende premie als uitgave voor inkomensvoorziening.
Ten overvloede wijs ik erop dat met ingang van 1 januari 2001 de financieringsrente
die betrekking heeft op de aov op grond van artikel 3.109 van de Wet IB 2001
niet meer voor aftrek in aanmerking komt. Als gevolg daarvan behoort het desbetreffende
gedeelte van de geldlening tot de grondslag van box 3.
2. Tussentijdse beëindiging van een aov zonder uitkering door de verzekeraar
Vraag
Wat zijn de gevolgen van beëindiging van een aov waarvan de premies zijn
afgetrokken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zonder dat ter zake van
de beëindiging door de verzekeraar een uitkering wordt gedaan?
Antwoord
Indien door de verzekeraar geen uitkering wordt gedaan ter gelegenheid van de
beëindiging van een aov vóór het einde van de overeengekomen
looptijd, behoeven terzake van die beëindiging geen negatieve uitgaven
als bedoeld in artikel 3.133 van de Wet IB 2001 in aanmerking te worden genomen.
In een dergelijke situatie zijn immers geen verzekerde rechten van betekenis
meer aanwezig waarop genoemd artikel 3.133 toepassing kan vinden. Deze situatie
is vooral aan de orde indien een aov waarvoor een periodieke premie is verschuldigd,
relatief kort vóór de eerstvolgende premievervaldatum wordt beëindigd.
Ook is denkbaar dat een aov – tegen periodieke premiebetaling of tegen koopsomstorting
- komt te vervallen op grond van een ontbindende voorwaarde in de overeenkomst
zonder dat de verzekeraar tot enige uitkering behoeft over te gaan.
3. Tussentijdse beëindiging van een aov met uitkering door de verzekeraar
Vraag
Wat zijn de gevolgen van beëindiging van een aov waarvan de premies zijn
afgetrokken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen, terwijl ter zake van de
beëindiging door de verzekeraar een uitkering wordt gedaan?
Antwoord
In beginsel is op iedere uitkering bij beëindiging van een aov heffing
op grond van artikel 3.133 juncto artikel 3.137 van de Wet IB 2001 van toepassing.
Dit brengt mee dat de waarde van de aov ten tijde van de beëindiging in
aanmerking dient te worden genomen als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen
en dat op grond van artikel 30i AWR revisierente is verschuldigd.
Goedkeuring
Ik keur bij het voorgaande goed dat de zogenoemde minimumregel van artikel 3.137,
eerste lid, van de Wet IB 2001 niet wordt toegepast bij beëindiging van
een aov ter zake waarvan door de verzekeraar een uitkering wordt gedaan.
Deze minimumregel houdt in dat tenminste wordt geheven over het bedrag van de
afgetrokken premies. Door de inmiddels verstreken risicodekkingsperiode bestaat
er echter geen relatie meer met het bedrag van de in het verleden betaalde en
afgetrokken premies, als gevolg waarvan de minimumregel in verhouding tot de
te ontvangen afkoopsom leidt tot een te hoog te belasten bedrag.
Indien de beëindiging
een aov betreft waarvoor periodieke premies voor dekkingsperioden van ten hoogste
een jaar waren verschuldigd, keur ik bovendien voor zover nodig goed dat een
uitkering door de verzekeraar gedaan ter zake van de beëindiging, wordt
aangemerkt als een restitutie van premie als bedoeld in artikel 3.132 van de
Wet IB 2001. Het bedrag van de uitkering wordt alsdan in aanmerking genomen
als een teruggave van een uitgave voor inkomensvoorzieningen. Ter zake van een
dergelijke teruggave is geen revisierente verschuldigd.
Deze goedkeuring geldt ook voor een aov gesloten bij een professionele verzekeringsmaatschappij
die wordt beëindigd op grond van een specifieke contractuele ontbindende
voorwaarde ter zake waarvan één of meer premies voor dekkingsperioden
langer dan een jaar waren verschuldigd. Het betreft hierbij een aov die is gekoppeld
aan de woonlasten voor een eigen woning. Indien als gevolg van verkoop van de
eigen woning de woonlasten wegvallen, vervalt in een dergelijk geval de aov.
Veelal zal dan de vooruitbetaalde premie (gedeeltelijk) worden gerestitueerd.
Op een dergelijke premierestitutie is naar mijn oordeel eveneens artikel 3.132
van de Wet IB 2001 van toepassing (heffing over de uitkering en geen revisierente).
4. Declausulering van een aov
Vraag
Wat zijn de gevolgen van omzetting van een aov waarvan de premies als uitgaven
voor inkomensvoorzieningen zijn afgetrokken in een aov die niet meer voldoet
aan de voorwaarden voor premie-aftrek (in de praktijk declausulering genoemd)?
Antwoord
Een dergelijke omzetting wordt op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel
a, van de Wet IB 2001 aangemerkt als een handeling in strijd met de voorwaarden
die leidt tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven. Artikel 3.137,
eerste lid, van de Wet IB 2001 en artikel 30i AWR (revisierente) zijn hierbij
onverkort van toepassing. Dit betekent dat tenminste het bedrag van de in totaal
afgetrokken premies als negatieve uitgaven in aanmerking wordt genomen. Bedraagt
evenwel de waarde van de aanspraak op het tijdstip van omzetting meer dan de
in het verleden afgetrokken premies, dan is op grond van artikel 3.137, eerste
lid, van de Wet IB 2001 die waarde belast. Dit laatste kan zich met name voordoen
indien op het tijdstip van omzetting - op grond van de gezondheidssituatie van
de verzekerde - de kans op arbeidsongeschiktheid aanmerkelijk groter is dan
ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Bij het vaststellen van de waarde
op het tijdstip van omzetting dient daarmee rekening te worden gehouden.