Premie lijfrente. Invalide kinderen VERVALLEN M.I.V. CPP2005/2728M
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 8 december 2000, nr. CPP2000/2846M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 23 april 1997, nr. DB97/1512M. In onderliggend besluit is tevens opgenomen onderdeel B 36 van het besluit van 30 maart 1998, nr. DB98/1230M, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 juli 1998, nr. DB98/2375M.
1. Inleiding
Premies voor lijfrenten ten behoeve van meerderjarige invalide kinderen zijn aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen op grond van artikel 3.124, onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voor de aftrek gelden niet de maxima zoals opgenomen in artikel 3.127 Wet IB 2001.
2. Nog geen invaliditeit op het tijdstip van premiebetaling
De vraag is opgekomen of premie-aftrek ook mogelijk is als de lijfrente wordt afgesloten voor een kind dat op het tijdstip van de premiebetaling niet invalide is, maar dit, gelet op de medische prognose, wel zal zijn op de datum waarop de uitkeringen ingaan.
Uit de wettekst blijkt dat het moet gaan om lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide kind. Dit brengt naar mijn oordeel mee dat aan de twee voorwaarden (meerderjarigheid en invaliditeit) moet zijn voldaan op de datum waarop de uitkeringen daadwerkelijk aan het kind toekomen. Premie-aftrek in de hiervoor omschreven situatie is dan ook wettelijk mogelijk. Uiteraard zal op de datum waarop de lijfrente-overeenkomst wordt gesloten voldoende duidelijkheid moeten bestaan over de toekomstige invaliditeit van het kind. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een verklaring van een medisch specialist over de te verwachten ontwikkeling in het ziektebeeld.
3. Vraag en antwoord inzake invalide-kind-lijfrente
Premieaftrek voor meerderjarig invalide kind; hoogte premieaftrek
Vraag
In de wet is geen maximum opgenomen voor de aftrek van premies ten
behoeve van meerderjarige invalide kinderen als bedoel in artikel 3.124,
onderdeel b, Wet IB 2001. Brengt dit mee dat ouders zonder enige begrenzing
dergelijke premies in aftrek kunnen brengen?
Antwoord
Nee, op dit terrein is wel sprake van een zekere begrenzing. Ter
toelichting moge het volgende dienen. De huidige wet is de opvolger van artikel
45, eerste lid, onderdeel g, onder 5, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna;
Wet IB 64) zoals deze bepaling luidde op 31 december 2000. Laatstgenoemde
bepaling is de opvolger van artikel 45, vierde lid, Wet IB 64, zoals die
bepaling luidde tot 1 januari 1992. In die bepaling was de zinsnede opgenomen
dat de lijfrenten dienden te strekken tot voorziening in het levensonderhoud van
het invalide kind. In de tekst met ingang van 1 januari 1992 is deze
zinsnede niet opgenomen, doch in de parlementaire stukken is tot uitdrukking
gebracht dat geen wijziging is beoogd ten opzichte van de tekst tot die datum en
dat de premies worden betaald om een toekomstvoorziening op te bouwen voor
geestelijk of lichamelijk gebrekkige kinderen die niet of slechts zeer ten dele
in staat zijn of zullen zijn in eigen levensonderhoud te voorzien.
Deze uitgangspunten brengen mee dat er weliswaar in beginsel geen maximum geldt voor de lijfrentepremieaftrek ten behoeve van meerderjarige invalide kinderen, maar dat wel dient te worden beoordeeld of sprake is van een invalide kind en voorts of de lijfrente dient of kan dienen om te voorzien in het levensonderhoud van het kind.
Mede op grond van doelmatigheidsoverwegingen kan met betrekking tot het laatste criterium worden volstaan met een ruimhartige beoordeling. Met name dient daarbij niet ervan te worden uitgegaan dat het invalide kind een norminkomen heeft op minimumniveau; ten minste dient rekening te worden gehouden met het inkomensniveau en de maatschappelijke positie van de ouders, terwijl ook het feit dat aan invaliditeit extra kosten zijn verbonden dient te worden meegewogen.
4. Ingangsdatum
Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Terug naar indexpagina | Terug naar besluitenpagina 2001 | Terug naar overzicht Besluiten IB 2001 (niet winst) | Naar volgende besluit |