Vrijwillig betaald premiedeel invaliditeitspensioen aftrekbaar als premie voor inkomensvoorziening op grond van artikel 3.124, lid 1, ond c, Wet IB 2001

UITSPRAAK BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE ARNHEM (VERWIJZINGSPROCEDURE)
Belastingkamer : Tweede meervoudige
Zaaknummer : BK 10/00513
Datum uitspraak : 5 juli 2011
Belastingmiddel : Inkomstenbelasting
 
Proces-verbaal rechtbank Breda : Klik hier voor het proces-verbaal 
Zaaknummer : AWB 05/3577
Datum: 18 april 2006
 
Uitspraak Hof Den Bosch : Klik hier voor de uitspraak
Zaaknummer : BK 06/00184
Datum : 16 oktober 2009
 
Conclusie A-G : Klik hier voor de conclusie
Zaaknummer : 09/04697
Datum conclusie : 20 mei 2010
   
Arrest Hoge Raad : Klik hier voor het arrest
Zaaknummer : 09/04697
Datum : 26 november 2010

UITSPRAAK

van de tweede meervoudige belastingkamer

appellant : de inspecteur van de belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
verweerder in hoger beroep : X te Z (hierna: belanghebbende)
aangevallen beslissing : mondelinge uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 april 2006, nummer AWB 05/3577
soort belasting : Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003
mondelinge behandeling : op 21 juni 2011 te Arnhem
waarbij verschenen : de Inspecteur


overwegingen:

1. Belanghebbende heeft na beëindiging per 1 augustus 2000 van zijn dienstbetrekking bij A B.V. in 2003 vrijwillig premie betaald aan de Stichting Pensioenfonds A. In totaal bedroeg de premie € 7.141, waarvan op grond van het Besluit van 20 november 2002, nr. CPP2002/1303M, een bedrag van € 4.727 (de premiebetalingen tot augustus 2003) als negatief loon in aanmerking is genomen.

2. Na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 26 november 2010 (nr. 09/04697) staat vast dat het gedeelte dat door de Inspecteur niet in aftrek is toegelaten, groot € 2.414, niet in aftrek kan komen als negatief loon of als op grond van artikel 1.7, lid 1, aanhef en letter a, en artikel 3.124, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aftrekbare premie voor lijfrente. Eveneens staat na verwijzing vast dat de pensioenregeling mede voorziet in een aanspraak op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit (invaliditeitspensioen) en dat slechts het gedeelte van de premie dat ziet op deze aanspraak op de voet van artikel 3.124, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet IB 2001 tot verdere aftrek kan leiden. De Hoge Raad heeft het Hof opdracht gegeven te onderzoeken welk deel van de premie aan de verkrijging van de aanspraken op het invaliditeitspensioen kan worden toegerekend

3. De Inspecteur heeft zich in de conclusie na verwijzing – naar het oordeel van het Hof terecht – op het standpunt gesteld dat de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de vraag welk deel van de premie ziet op het invaliditeitspensioen in beginsel rust op belanghebbende. De Inspecteur heeft zich in de conclusie na verwijzing verder op het standpunt gesteld dat, gelet op deze bewijslastverdeling, geen plaats is voor verdere aftrek indien belanghebbende omtrent de hoogte van de premie die verband houdt met het invaliditeitspensioen niets stelt of aannemelijk maakt. Belanghebbende heeft van de geboden gelegenheid te concluderen na verwijzing geen gebruik gemaakt en is ook ter zitting niet verschenen. Ter zitting heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat hij het aannemelijk acht dat een bedrag van hooguit € 250 ziet op de aanspraak op het invaliditeitspensioen.

4. Het Hof acht het aannemelijk dat een gedeelte van de premie betrekking heeft op het invaliditeitspensioen. Immers, indien een (pensioen)verzekeraar een (invaliditeits)risico verzekert, zal daarvoor in de regel een premie tegenover dienen te staan. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat zulks in het onderhavige geval anders zou zijn. Ook het feit dat belanghebbende omtrent de hoogte van deze premie niets heeft gesteld, maakt zulks niet anders. Het Hof acht het aannemelijk dat de hoogte van deze premie in het onderhavige geval € 250 bedraagt. Een hoger bedrag is niet aannemelijk geworden.

kosten:

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbende heeft hierom niet verzocht en voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten in de procedures voor de Rechtbank en het Hof zijn ook niet aannemelijk geworden.

beslissing:

Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vermindert de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.912 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.178.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is op 5 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

Bron: www.rechtspraak.nl

LJN-nummer: BR1288