Archief juni 2018

 

Nieuwsarchief

Nieuwsarchief juni 2018

16 juni 2018
Op 5 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan (AWB 16/7196) in een procedure waarbij het volgende speelde. De belastingplichtige in kwestie is sinds 2001 arbeidsongeschikt en ontvangt sinds die tijd uitkeringen van het UWV en van een verzekeraar. Bij de aanslagregeling zijn deze uitkeringen in het belastbare inkomen uit werk en woning van de belastingplichtige als loon uit vroegere dienstbetrekking in aanmerking genomen. In geschil was of die uitkeringen terecht tot het belastbare inkomen zijn gerekend. De inspecteur heeft de ontvangen uitkeringen tot het belastbare inkomen gerekend op basis van hem ter beschikking staande renseignementen. Daaruit valt op te maken dat de belastingplichtige van het UWV WAO/AAW-uitkeringen en van de verzekeraar uitkeringen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze renseignementen te twijfelen waar het de aard van de onderhavige uitkeringen betreft. De rechtbank is van oordeel dat de ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van zijn gerekend. De uitspraak is gepubliceerd op 1 juni 2018.
De volledige uitspraak is te downloaden van de rechtspraakpagina IB niet-winst van deze website.

Bron: www.rechtspraak.nl

15 juni 2018
Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan (AWB 17/6356) in een procedure waarbij het volgende speelde. De echtgenote van belanghebbende X heeft in 1995 een lijfrenteverzekering afgesloten (maandpremie € 163,13). Zij is 28 november 2000 arbeidsongeschikt (AO) geworden. Vanaf dat moment stopte de premieplicht voor de lijfrente en zijn de premies door de verzekeraar toegevoegd waarmee de opbouw in de lijfrenteverzekering is doorgegaan. Op basis daarvan is de rechtbank er vanuit gegaan dat de echtgenote het risico van AO had meeverzekerd in de lijfrente (premievrijstelling bij AO). Er is sprake van een fictieve premietoevoeging. In 2012 is de echtgenote overleden. X heeft de lijfrente in 2014 afgekocht. De volledige afkoopsom is in de belastingheffing betrokken, terwijl daarover revisierente is berekend. In geschil is of X ter zake van de afgekochte lijfrente revisierente is verschuldigd over de afkoopwaarde van de lijfrente en of daarbij in casu de saldomethode mag worden toegepast. In casu was sprake van een verzekering als bedoeld in de artikelen 45 en 45a van de Wet IB 1964. Daarmee waren de betaalde premies aftrekbaar. In verband met de afkoop van de lijfrente zijn de premies en het rendement ter zake van de lijfrente als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen bij X. Op grond van de AWR is daarover dan ook revisierente verschuldigd. Voor zover de premies niet in aftrek zijn gebracht, is geen revisierente verschuldigd. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aftrekbare lijfrentepremies niet in aftrek zijn gebracht. Volgens X zijn de door de verzekeraar na 28 november 2000 toegevoegde premies nooit afgetrokken. De rechtbank oordeelt dat voor de belastbaarheid van de afkoopsom de toevoegingen door de verzekeraar niet kunnen worden gezien als een betaling van de premie. De door de verzekeraar betaalde premies worden niet als een verrekening van de verschuldigde premies aangemerkt. Daardoor is de gehele lijfrente-uitkering in casu belast. Voor de revisierente heeft dit volgens de rechtbank tot gevolg dat de gehele afkoopsom is opgebouwd uit de premies die door de echtgenote zijn betaald in de periode van het afsluiten van de polis tot 28 november 2000. De premies die in deze periode betaald zijn, konden volledig in aftrek worden gebracht, inclusief het deel dat bestemd was voor de arbeidsongeschiktheidsdekking. X is derhalve revisierente verschuldigd over de gehele afkoopsom. De uitspraak is gepubliceerd op 16 mei 2018.
De volledige uitspraak is te downloadenvan de rechtspraakpagina IB niet-winst van deze website.

Bron: https://www.rijksoverheid.nl/documenten

13 juni 2018
Op maandag 11 juni 2018 is een wijzigingsbesluit met betrekking tot het beleidsbesluit 'Lijfrente in de winstsfeer' gepubliceerd in de Staatscourant (nr. BLKB 2018-66294). Het wijzigingsbesluit ziet op een wijziging van de onderdelen 3.2 en 9.1 van het beleidsbesluit van 3 juni 2014, nr. BLKB 2014/816. Die onderdelen gaan over de zogenoemde 'andere-verzekersanctie'. Samengevat geldt deze sanctie als de verplichting ter zake van een lijfrente die is bedongen bij overdracht van een onderneming door de overnemer van de onderneming wordt overgedragen. In het wijzigingsbesluit is de machtiging aan de inspecteur tot ontheffing van die sanctie verduidelijkt en uitgebreid met bepaalde ontheffingen die tot de publicatie van het wijzigingsbesluit werden behandeld door de staatssecretaris van Financiën. De afgelopen jaren is daarmee dusdanig veel ervaring opgedaan dat de afdoening voortaan door de inspecteur kan plaatsvinden.
Het wijzigingsbesluit is direct te downloaden via de besluitenpagina IB 2001 staking/winst van deze site.

Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/

12 juni 2018
Op 22 februari 2018 heeft het Hof Den Bosch uitspraak gedaan (BK 16/03956) in een procedure waarbij in geschil was of belanghebbende Y recht heeft op aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen. In de zaak speelde het volgende. Y heeft in 2014 zijn aangifte IB/PVV voor 2013 ingediend en heeft daarbij onder meer een bedrag aan uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen ter zake van lijfrentepremies. De inspecteur heeft bij de aanslagoplegging onder meer het aan lijfrentepremie-aftrek opgevoerde bedrag niet in aftrek toegestaan. Uiteindelijk leidde de zaak tot een hoger beroep bij het hof. Het hof overweegt het volgende. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen komen onder voorwaarden in aanmerking voor aftrek. In artikel 3.127 Wet IB 2001 is bepaald dat een belastingplichtige premies voor lijfrenten in aanmerking kan nemen indien sprake is van een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar. Y heeft in dit verband geen stukken overgelegd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een pensioentekort. Bovendien heeft Y ook geen betaalbewijzen verstrekt waaruit volgt dat er in het onderhavige jaar premies voor lijfrenten zijn betaald. Gelet op het voorgaande heeft Y niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Derhalve heeft Y naar het oordeel van het hof geen recht op aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen. De uitspraak is gepubliceerd op 15 maart 2018.
De volledige uitspraak is te downloaden van de rechtspraakpagina IB niet-winst van deze website.

Bron: www.rechtspraak.nl

11 juni 2018
De afgelopen maand is de volgende vakbijdrage gepubliceerd over actuele onderwerp op het terrein van levensverzekeringen:

  • Nederland heffingsbevoegd voor uitkering uit (loon)stamrecht (Pensioen Alert, juni 2018, nr. 5).

Zie ook de vakartikelenpagina van deze website!

In deze rubriek zijn de oude nieuwsberichten op levensverzekeringsgebied opgenomen van juni 2018.