Archief maart 2019

 

Nieuwsarchief

Nieuwsarchief maart 2019

23 maart 2019
Vandaag is de vakartikelenpagina van deze website bijgewerkt naar de laatste stand van zaken inzake vakartikelen. De afgelopen maand zijn de volgende vakbijdragen gepubliceerd over actuele onderwerp op het terrein van levensverzekeringen:

  • Het begrip ‘RVU’ anno 2019; welke toetscriteria gelden er? (Pensioen Advies, maart 2019, nr. 3);
  • Overschrijding wettelijke termijn bij lijfrenten. Wat is nu écht bijzonder? (Pensioen Alert, februari 2019, nr. 2).

Zie ook de vakartikelenpagina van deze website!

22 maart 2019
Begin maart 2019 is op www.belastingdienst.nl een nieuwe versie gepubliceerd van het document 'Verdragsstaten IB Niet-ingezetenen’ (versie januari 2019). Dit document bevat een overzicht waarin per door Nederland met een ander land gesloten belastingverdrag (ter voorkoming van dubbele heffing) is aangegeven aan welk land het heffingsrecht ter zake van een bepaalde inkomsten(bron) is toegewezen een en ander bekeken vanuit een buitenlands belastingplichtige die inkomsten ontvangt uit een Nederlandse bron. Dit overzicht is onder meer van belang bij de internationale aspecten inzake periodieke lijfrente-uitkeringen en afkoopsommen van lijfrenten. Zie hiervoor onder andere paragraaf 3 van het document.
Het document is direct te downloaden van de internationaalpagina
van deze website!

Bron: www.belastingdienst.nl

19 maart 2019
Op 8 maart 2019 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (nr. 17/005027) in een zaak waarin de A-G van de Hoge Raad op 29 november 2018 reeds een conclusie heeft genomen. In deze zaak was aan de orde of de tot 1 januari 2014 geldende loonstamrechtvrijstelling zoals destijds was opgenomen in artikel 11, lid 1, onderdeel g Wet LB 1964 (tekst 2013) van toepassing is op een in 2014 toegekende schadevergoeding wegens kennelijk inredelijk ontslag. In zijn uitspraak van 14 september 2017 (BK 16/03482) oordeelde het Gerechtshof Den Bosch dat uit de betreffende wettekst volgt dat de loonstamrechtvrijstelling alleen in geval de schadevergoeding is genoten voor het vervallen van de stamrechtvrijstelling op 1 januari 2014, zelfstandig op de schadevergoeding van toepassing kan zijn. Het hof heeft geoordeeld dat de schadevergoeding niet rentedragend in de zin van artikel 13a Wet LB 1964 is als de rente pas tegelijk met de vordering komt vast te staan en ook pas dan vorderbaar en inbaar wordt. Naar het oordeel van het hof is ook overigens geen genietingsmoment in 2013 aan te wijzen. Dit betekent volgens het hof dat bedoelde loonstamrechtvrijstelling slechts van toepassing kan zijn op grond van de overgangsregeling van artikel 39f Wet LB 1964. Het hof heeft overwogen dat de belanghebbende in kwestie op 31 december 2013 nog geen aanspraak had op het bedrag van de schadevergoeding zodat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 39f, lid 1, Wet LB 1964 dat sprake moet zijn van een op 31 december 2013 bestaande en bepaalbare aanspraak. Het hof oordeelde vervolgens dat die overgangsregeling niet in strijd is met artikel 14 EVRM. Het hof heeft belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen. In navolging van de conclusie van A-G Niessen is de Hoge Raad van mening dat terecht is geoordeeld dat de schadevergoeding niet rentedragend in de zin van artikel 13a Wet LB 1964 is geworden op het moment dat de wettelijke rente verschuldigd is. De overgangsregeling van artikel 39f Wet LB 1964 is niet van toepassing op de door belanghebbende ontvangen schadevergoeding omdat de aanspraak op periodiek uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon op 31 december 2013 niet voldoende bepaald of bepaalbaar was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is op 8 maart 2019 gepubliceerd.
Het arrest is direct te downloaden van de rechtspraakpagina Loonbelasting van deze website.

Bron: www.rechtspraak.nl

16 maart 2019
Op 9 november 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak (AWB 16/8490) waarbij in geschil was of door de uitkerende verzekeraar terecht loonheffing is ingehouden op de uitkeringen uit een loonstamrecht. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de aan de uitkeringen van de verzekeraar ten grondslag liggende ontslagvergoeding kwalificeert als inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid als bedoeld in artikel 10 van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland (het verdrag) of als pensioen als bedoeld in artikel 12 van het verdrag. Met andere woorden, het is de vraag of het heffingsrecht over de uitkeringen is toegewezen aan Nederland of niet. In de zaak speelde het volgende. Belanghebbende heeft na zijn ontslag in 2002 afwisselend bij diverse Nederlandse werkgevers in Nederland gewerkt dan wel WW-uitkeringen gehad. Hij is in 2013 vervroegd met pensioen gegaan en woont vanaf 2009 in Duitsland. In 2002 is de arbeidsovereenkomst tussen de ex-werkgever en belanghebbende beëindigd. Als vergoeding bij einde dienstverband is belanghebbende een bruto bedrag van € 75.000 toegekend. De ontslagvergoeding is door de ex-werkgever gestort in een loonstamrecht als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel g Wet LB 1964. Het stamrecht is ingegaan op 14 september 2002 bij in leven zijn. Het betreft een zogeheten gericht stamrecht. De ingangsdatum van de termijnen is bepaald op 14 januari 2014 bij in leven zijn van belanghebbende en op de dag van overlijden bij overlijden van belanghebbende vóór die datum. Op 13 januari 2015 is met het opgebouwde stamrechtkapitaal een polis voor een periodieke uitkering afgesloten bij een verzekeraar. De begindatum is 14 december 2014 en de einddatum is 14 december 2015. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Om de ontslagvergoeding als pensioen in de zin van artikel 12 van genoemd verdrag te kunnen aanmerken moet naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of de ex-werkgever en belanghebbende hebben bedoeld een vergoeding overeen te komen als aanvulling op het pensioen. Daarbij moet worden uitgegaan van de maatstaven in het jaar 2002, het jaar waarin de ontslagvergoeding is overeengekomen. De enkele omstandigheid dat belanghebbende de vergoeding van meet af aan heeft willen besteden als aanvulling op zijn pensioenrechten, zoals hij stelt, wil volgens de rechtbank niet zeggen dat de aard en strekking van de vergoeding ten tijde van de toekenning daarop ook gericht was. Op basis van de overgelegde gegevens en de overige omstandigheden van het geval, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de ontslagvergoeding niet als pensioen kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank moet er worden aangenomen dat de ontslagvergoeding in algemene zin verband houdt met de uitoefening van de dienstbetrekking en dus moet worden aangemerkt als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 10 van het betreffende verdrag. Het beroep is ongegrond verklaard. De uitspraak is op 22 februari 2019 gepubliceerd.
Het arrest is direct te downloaden van de rechtspraakpagina internationaal van deze website.

Bron: www.rechtspraak.nl

2 maart 2019
Vandaag is de vakartikelenpagina van deze website bijgewerkt naar de laatste stand van zaken inzake vakartikelen. De afgelopen maand is de volgende vakbijdrage gepubliceerd over actuele onderwerp op het terrein van levensverzekeringen:

  • Emigratie en lijfrenten; de conserverende aanslag moet wat lager (Pensioen Advies, januari/februari 2019, nr. 1/2).

Zie ook de vakartikelenpagina van deze website!

2 maart 2019
De aangiftecampagne rond de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2018 is op 1 maart 2019 van start gegaan. Samen met de online aangifte 2018 is de geactualiseerde Rekenhulp (applicatie)revisierente op de site van de Belastingdienst geplaatst. Deze online applicatie kan een helpende hand bieden bij het doen van aangifte ter zake van een afkoop van een lijfrenteverzekering en een opname in 1 keer van het tegoed op lijfrentrekening (of van een lijfrentebeleggingsrecht). De afkopende belastingplichtige zal dan inbeginsel revisierente zijn verschuldigd. Althans dat geldt in het algemeen voor 'grote' nieuw-regime-lijfrenten (globaal: gesloten in 1992 of erna). Er is géén revisierente verschuldigd bij afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die onder de eerbiedigende werking van het oude fiscale regime van vóór 1992 valt en waarvoor na 2000 geen premies meer zijn afgetrokken en bij afkoop van een lijfrenteverzekering die vóór 1992 is afgesloten tegen een eenmalige premie (koopsom). Bovendien geldt het volgende. Als de afkoopwaarde van een nieuw-regime-lijfrente in 2018 € 4.351 of minder heeft bedragen, is de afkoper ook geen revisierente verschuldigd. En dat geldt onder voorwaarden ook bij afkoop van een nieuw-regime-lijfrente bij langdurige arbeidsongeschiktheid.
De verschuldigde revisierente bedraagt volgens de hoofdregel 20% van de (afkoop)waarde van de lijfrenteverzekering of het tegoed van de bancaire lijfrente. Als de lijfrente is afgekocht binnen 10 jaar na het afsluiten ervan, dan kan men gebruikmaken van de tegenbewijsregeling. Hierbij wordt de revisierente op een andere manier berekend. Daarbij wordt rekeninggehouden met de premieaftrek in de afgelopen jaren. Dit kan voor de belastingplichtige voordeliger zijn. Hoeveel revisierente er betaald moet worden kan worden berekend met de Rekenhulp Revisierente. Daarmee kunnen berekeningen worden gemaakt voor de afkoopjaren 2012 tot en met 2018. Voor iedere lijfrenteverzekering of lijfrentespaarrekening moet de rekenhulp apart worden ingevuld. Is de uitkomst volgens de tegenbewijsregeling minder dan 20% van de afkoopsom of het tegoed? Dan geldt die lagere uitkomst als revisierente.
De Rekenhulp Revisierente is direct toegankelijk gemaakt
via de programmapagina van deze site.

Bron: www.belastingdienst.nl

In deze rubriek zijn de oude nieuwsberichten op levensverzekeringsgebied opgenomen van maart 2019.