Nieuwsarchief
april 2010 |
27
april 2010
Op 9 april 2010 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een zaak
waarbij het volgende speelde. In het verleden is ter gelegenheid
van de staking van de onderneming een lijfrente bij de eigen B.V.
bedongen ter hoogte van de stakingswinst. Daarbij is een rekenrente
van 8% gehanteerd. De inspecteur weigerde dat de B.V. de lijfrenteverplichting
- met behoud van het op basis van 8% berekende eindkapitaal - ging
passiveren uitgaande van een rekenrente van 3,3%. De daaruit volgende
dotatie werd door de inspecteur gecorrigeerd. De rechtbank Arnhem
was het eens met de inspecteur. Voor de passivering op de balans
was de gekozen rekenrente bepalend, echter bij zijn correctie is
de inspecteur uitgegaan van een rekenrente van 4% (op grond van
artikel 3.29 Wet IB 2001). Dat wekte vertrouwen bij de belastingplichtige.
Het Hof Arnhem verwierp het standpunt van de B.V. dat het ging om
een renteloze schuld (doelvermogen) waarbij de overeengekomen rente
niet meer is dan een rekenhulp om te komen tot het op de einddatum
beschikbare kapitaal. De Hoge Raad oordeelde echter - in afwijking
van de conclusie van de Advocaat-Generaal - dat er wel degelijk
sprake is van een doelvermogen in de zin van de arresten nrs. 34.169
en 38.029. De lijfrenteverplichting mocht dus bij een gedaalde rente
hoger worden gewaardeerd. Omdat de inspecteur de lijfrenteverplichting
(terecht) onder artikel 3.29 Wet IB 2001 heeft gebracht moet de
waardering plaatsvinden naar algemeen aanvaarde actuariële
grondslagen en een rekenrente van ten minste 4%. Voor de toepasbaarheid
van artikel 3.29 Wet IB 2001 moet de lijfrenteovereenkomst als een
geheel worden beoordeeld zodat niet van belang is of, zoals de B.V.
stelt, het sterfterisico tot de ingangsdatum verwaarloosbaar was.
Het arrest is op 9 april 2010 gepubliceerd
(08/03645).
De
uitspraak is via de rechtspraakpagina
inzake de Wet IB 1964/2001 (staking-winst) direct
te raadplegen door te klikken op
rechtspraak. |
18
april 2010
Op 26 maart 2010 is de nieuwsbrief van maart 2010 voor verzekeraars
op de community levensverzekeraars (www.cggp.nl) geplaatst. De nieuwsbrief
is een uitgave van de Belastingdienst/Centrale administratie.
In de nieuwsbrief
vindt u onder meer informatie over de renseigneringsgrenzen Successiewet
1956 (per 1-1-2010), de FAQ’s die zijn gepubliceerd op de community
en de inhouding van loonbelasting op diverse vormen van verzekeringsuitkeringen
per 1 januari 2010.
Daarnaast is
in de nieuwsbrief fiscale informatie opgenomen over:
1. De overgang van de redelijke naar wettelijke termijn bij uitvoering
lijfrentecontracten
2. Het afschaffen van de terugwentelingsmogelijkheid met ingang
van belastingjaar 2011 en
3. De oplossing van de splitsingsproblematiek voor pre-Brede Herwaarderingslijfrenten
per 1 januari 2010
De nieuwsbrief
is direct te downloaden via de renseigneringspagina
van deze website! |
17
april 2010
Op 15 maart 2010 heeft de Advocaat-Generaal van de Hoge Raad een
conclusie uitgesproken in een procedure waarbij in geschil is of
de aan een Duitse verzekeraar betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering
aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting. Daarbij gaat het om het
volgende. Een in Nederland wonende en werkende medisch specialist
heeft per 1 augustus 2002 een aanvullende arbeidongeschiktheidsverzekering
(AO-verzekering) afgesloten bij een in Duitsland gevestigde verzekeraar
(de Duitse verzekeraar). De Duitse verzekeraar is niet aangewezen
als bedoeld in artikel 3.126, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet
IB 2001. Belanghebbende heeft desalniettemin de verschuldigde premie
in zijn aangifte IB/PVV 2003 in aftrek gebracht als uitgave voor
inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.124, aanhef en onderdeel
c, Wet IB 2001. De inspecteur heeft die aftrek, ook in bezwaar,
geweigerd. Rechtbank Breda (12 maart 2008, nr. AWB 06/3078) heeft
het beroep gegrond verklaard. Gerechtshof 's-Hertogenbosch (3 april
2009, nr. 08/00334) heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Het Hof oordeelde dat de verplichte aanwijzing als toegelaten aanbieder
als bedoeld in artikel 3.126, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet
IB 2001 een niet gerechtvaardigde belemmering van het vrije dienstenverkeer
inhoudt (ex artikel 49 EG Verdrag (oud)). De Staatssecretaris heeft
beroep in cassatie ingesteld tegen dit oordeel. Naar zijn mening
is van een belemmering van het dienstenverkeer geen sprake. Zo er
al sprake is van een belemmering, dan is die gerechtvaardigd vanwege
de noodzaak van 'fiscale coherentie' en 'doeltreffendheid van fiscale
controle' op de heffing van belasting over de uitkeringen dan wel
de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. A-G Van Ballegooijen
is van mening dat het Hof iets te snel tot de conclusie komt dat
sprake is van een belemmering. De constatering van het Hof dat de
in het kader van de aanwijzing verlangde zekerheidstelling tot kosten
leidt voor de Duitse verzekeraar, is daartoe onvoldoende. Van een
belemmering is eerst sprake indien de toepassing van een nationale
bepaling ertoe leidt dat het verrichten van diensten tussen lidstaten
moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen een enkele
lidstaat. De A-G is desalniettemin van mening dat in casu sprake
is van een belemmering, omdat de van de Duitse verzekeraar verlangde
zekerheidstelling verder gaat dan de voor de binnenlandse verzekeraar
geldende aansprakelijkstelling (o.g.v. artikel 44a Invorderingswet).
Dat de zekerheidsstelling inmiddels is komen te vervallen, maakt
dit voor het onderhavige jaar niet anders. Aan de hand van jurisprudentie
komt de A-G tot de conclusie dat deze belemmering niet gerechtvaardigd
kan worden met een beroep op fiscale coherentie en/of doeltreffendheid
van fiscale controle. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring
van het beroep in cassatie.
De conclusie is op 9 april 2010 gepubliceerd
(09/01881).
De
conclusie is via de rechtspraakpagina
inzake de Wet IB 1964/2001 (niet-winst) direct te
raadplegen door te klikken op
rechtspraak. |
17
april 2010
Op 20 januari 2010 zijn diverse kamervragen (nr. 2010Z01055)
gesteld over de schikkingsvoorstellen van beleggingsverzekeringen
("woekerpolissen").
De vragen zijn
per brief van 8 april 2010 beantwoord door de minister van Financiën
(kenmerk brief FM/2010/182 U).
De
kamervragen zijn direct te downloaden via de kamervragenpagina
van deze website! |
17
april 2010
Tot 1 januari 2010 beperkte het banksparen zich tot de
inkomstenbelastingsfeer. Met ingang van die datum is het banksparen
uitgebreid naar de loonbelastingsfeer en is het mogelijk fiscaal
gefaciliteerd te sparen voor een loonstamrecht.
In de april
2010-editie van het vakblad De Beursbengel is ingegaan op de bankspaarvariant
voor gouden handdrukstamrechten in de loonbelastingsfeer.
Zie
voor meer informatie de vakartikelenpagina
van deze website! |
16
april 2010
Per brief van 24 december 2009 zijn kamervragen (nr. 2009Z25318)
gesteld over lijfrenten. Dit naar aanleiding van een artikel “Raar
maar waar” van Prof. Dr. Gerry Dietvorst in FD Selections.
Op 10 februari
2010 zijn de vragen per brief beantwoord door de minister van Financiën
(kenmerk brief FM/2010/299 U).
De
kamervragen zijn sinds vandaag direct te downloaden via de kamervragenpagina
van deze website! |
3
april 2010
Een van de vereenvoudigende maatregelen die met de aanname
van Belastingplan 2009 is ingevoerd is de uitbreiding van de onderworpenheid
aan de inhouding van loonbelasting op diverse vormen van verzekeringsuitkeringen.
Die uitbreiding is qua inwerkingtreding één jaar uitgesteld.
Per 1 januari 2010 moet mede loonbelasting worden ingehouden op
onder meer afkoopsommen van lijfrenten.
In de maart
2010-editie van het vakblad Pensioen Advies is onder meer ingegaan
op de gevolgen die de verschuiving van heffing van inkomstenbelasting
naar de loonbelasting heeft voor de aangiftepraktijk. Deze verschuiving
heeft een aantal praktische voordelen. Lees daarover meer in het
artikel.
Zie
voor meer informatie de vakartikelenpagina
van deze website! |
3
april 2010
Vandaag
is een geactualiseerd overzicht met de door het ministerie van Financiën
gepubliceerde heffingsrentepercentages (per kwartaal) op deze site
geplaatst. Deze kunnen onder meer worden gebruikt voor de tegenbewijsregeling
bij afkoop van Brede Herwaarderingslijfrenten en IB 2001-lijfrenten
die niet meer dan 10 jaar vóór het jaar van afkoop
zijn gesloten en waarvoor premies zijn afgetrokken (artikel 30i,
lid 3, Algemene wet inzake
rijksbelastingen).
Op de site van
de Belastingdienst is de digitale rekenhulp (applicatie) revisierente
te vinden. Deze applicatie biedt een helpende hand bij de berekening
van de verschuldigde revisierente ingeval de tegenbewijsregeling
van toepassing is. Met de digitale rekenhulp revisierente kunnen
berekeningen worden gemaakt voor de afkoopjaren 2004 tot en met
2009. Voor iedere lijfrenteverzekering of lijfrentespaarrekening
moet de rekenhulp apart worden ingevuld. Is de uitkomst volgens
de tegenbewijsregeling minder dan 20% van de afkoopsom of het tegoed?
Dan geldt die lagere uitkomst als revisierente.
Klik voor meer
informatie over de revisierente op informatiepagina
Belastingdienst.
De
voor de tegenbewijsregeling benodigde heffingsrentepercentages zijn
direct
te raadplegen via de cijfers-
en overzichtenpagina van deze site. Deze
percentage zitten verwerkt in de digitale rekenhulp van de Belastingdienst! |
2
april 2010
Vandaag zijn de volgende sterftetabellen aan de website
toegevoegd:
- Sterftetabel
GBM & GBV 2003-2008
- Sterftetabel GBM & GBV 2002-2007
Klik op de
cijfers-
en overzichtenpagina
van deze site. |
2
april 2010
Op 12 maart 2010 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen in een procedure
waarbij een navorderingsaanslag IB/PVV is opgelegd wegens tenonrechte
geclaimde lijfrentepremieaftrek terzake van een niet aan IB 2001-aangepaste
kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De Hoge Raad overwoog
het volgende. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag
IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige
bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in
beginsel niet gehouden. Dit is anders indien hij - na met een normale
zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte
- aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid
behoort te twijfelen. Bij kennisneming met normale zorgvuldigheid
van belanghebbendes aangifte zou de Inspecteur bemerkt hebben dat
voor slechts een gedeelte van de afgetrokken lijfrentepremies een
renseignement van een verzekeraar voorhanden was. Dat enkele feit
behoefde in casu voor de inspecteur echter nog geen reden te zijn
om aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen aftrekpost
in redelijkheid te twijfelen. Voor het ontbreken van een zodanig
renseignement was er in casu immers een niet onwaarschijnlijke verklaring.
In casu (jaar 2002) was de renseignering van aftrekbare lijfrentepremies
door de verzekeraars ten tijde van het vaststellen van belanghebbendes
primitieve aanslag namelijk verre van volledig. In casu was er geen
enkele omstandigheid aanwezig die aanleiding had moeten geven tot
zodanige twijfel aan de juistheid van de aangifte, dat er aanleiding
bestond tot afwijking van het uitgangspunt dat de Inspecteur mocht
afgaan op de juistheid van de door belanghebbende verstrekte gegevens.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof Den Bosch niet
in stand kan blijven; de zaak wordt verwezen. Het arrest is
op 12 maart 2010 gepubliceerd (08/04868).
De
uitspraak is via de rechtspraakpagina
inzake de Wet IB 1964/2001 (niet-winst) direct te
raadplegen door te klikken op
rechtspraak. |